Met welke bedoeling de nissen en de lingga's er in, zijn gehouwen is niet precies te zeggen. Slechts zij men herinnerd aan dergelijke grotten op Java en op Bali. En wij denken aan de tempelgrotten van bv. Koeta-ardja, met hun geprononceerden lingga-cultus i). Zoowel hier als bij de Batoe Pahat heeft men lingga's van £iwa gevonden. Maar met dit verschil, dat de grotten van Koeta-ardja ruim en groot en bewoonbaar voor menschen zijn, terwijl ze hier als het ware in miniatuur gehouwen zijn; en met hun afmetingen van ongeveer een halven meter natuurlijk niet bedoeld zijn als verblijfplaats voor menschen. Blijkbaar zijn de openingen in den rotswand speciaal gemaakt om er het vereeringsobject, den lingga, in te plaatsen.^ Hebben wij hier te doen met lingga's als „voorouder-receptaculum", of als vertegenwoordiger van de dynastieke macht?2). Voor de juistheid van de eerste veronderstelling pleit meer. Het gebruik van steenschilfers als godenzetels of geestenzetels treft men veelvuldig aan op de oostelijke eilanden van den Archipel. Dè oorspronkelijke lingga van giwa is door de Hindoe's, voornamelijk op het westelijke gedeelte van den Archipel — Sumatra en Java — ingevoerd. Dr. Stutterheim heeft aangetoond, dat de lingga in den archipel de beteekenis kreeg en al heel vroeg — van geestenzetel of voorouder-receptaculum; dus in zeker opzicht identiek werd aan de steenschilfer-monumenten. Het ligt voor de hand in de lingga's op Bima, het contactpunt van de oostelijke en westelijke helft van den archipel, dergelijke geestenzetels te zien, en niet emblemata van het koningschap. Want voor het embleem van een dynastieke macht zijn deze door Rouffaer gesignaleerde lingga's te frequent en te eenvoudig van maaksel. Natuurlijk blijft het element van (Jiwaïsme, hoewel ver-Indonesischt, aanwezig in" de beteekenis dezer lingga's, als voorouder-receptaculum.

Wat de zeven en negen figuren aan weerskanten van de grot voorstellen — Holtz spreekt van zeven beeldjes aan beide zijden is op de foto niet te zien. Het is zeer de vraag of Rouffaer het wel bij het juiste eind heeft met hierin geldpotten te zien.

Waarschijnlijk is het gebruik van lingga's als mesan's, zooals Rouffaer ze gezien heeft op het Mohammedaansche kerkhof te Sila („derde Qiwaïtische plek op Soembawa" zie blz. 95), een overblijfsel van den animistisch-, (Jiwaïtischen lingga, het voorouder-receptaculum, waarover zoo juist gesproken werd. Het kerkhof is wel een zeer geëigende plaats om er voorouderzetels te plaatsen.

De Wadoe Toenti ten slotte, het vierde bewijs van het bestaan van Hindoe-invloed op Soembawa, is een ontdekking van Rouffaer zelf. De beschrijving van de ligging, omgeving en het afgebeelde op den

1) N. J. Krom, Inleiding tot de Hindu-Javaansche Kunst, 2e druk, 1923, dl.

'2) Voor de* eerste soort lingga zie men W. F. Stutterheim, Het zoogenaamde lingga-heiligdom van den Argapoera op Java, Verslag van het derde Congres van het Oostersch Genootschap in Nederland, 1923, blz. 28—30. En voor de tweede soort: F. D. K. Bosch, Het Lingga-Heiligdom van Dinaja, l.tf.lr. 64, 1924.