Kuenen in dit tijdschrift hierover een artikel te kunnen publiceeren, weshalve met deze korte mededeeling wordt volstaan.

Voorts werden te Amsterdam de navolgende voordrachten gehouden voor leden en genoodigden.

Op Vrijdag 24 September 1937, in samenwerking met het Koloniaal Instituut door prof. dr. L. P. Ie Cosquino de Bussy „Indrukken van mijn reis naar Nederlandsch Oost-Indië in 1936" met lichtbeelden en film.

De spreker heeft ook in 1927 een reis door Nederlandsch Indië gemaakt, zoodat hij vergelijkingen kon treffen en indrukken kreeg in welke opzichten het is vooruitgegaan, in het bijzonder wat het luchtvaartverkeer en de autowegen op Java en Sumatra aangaat; voorts na kon gaan hoe de crisis op het maatschappelijke en economische leven heeft gewerkt en hoe getracht is haar invloed te bestrijden door bestaande cultures te wijzigen en nieuwe te scheppen, door industrieën — zoowel inheemsche als Europeesche — te vestigen, oude te moderniseeren en aan te moedigen. In het algemeen heeft men in Indië den rampspoed der crisisjaren zeer energiek bestreden, zoodat verwacht kon worden, dat van een wederopleving profijt zou worden getrokken.

Op vele oude suikerplantages wordt thans jute aangeplant. Door proeven, oculeeren en kruisen tracht men nieuwe variaties van cultuurplanten met grooter opbrengst en krachtiger gestel te scheppen. Afvalproducten zooals palmoliepitten, cocosdoppen en -vezels worden productief gemaakt. Derrisstruiken worden aangeplant, welke een poeder leveren, dat van zeer veel nut is bij insectenbestrijding. De zeep- en margarinefabrieken van de Unilever te Soerabaja hebben vraag doen ontstaan naar emballagekisten, hetgeen geleid heeft tot productief maken van het zeer minderwaardige hout der schaduw- of waaierboomen. Dennen (Pinus Merkusii) worden aangekweekt voor de terpentijnbereiding; damarboomen voor de hars en acacia's voor looistof.

Prof. De Bussy besprak ook eenige kolonisatie-complexen, namelijk die van het Indo-Europeesche Verbond in Oost-Java en die voor Europeanen in de Dairi-landen; voorts de natuurmonumenten, welke door de voortgeschreden wegenaanleg beter voor het groote publiek bereikbaar zijn geworden.

Den 29sten October 1937 sprak prof. dr. P. L. Michotte uit Leuven over „La géographie du charbon en Belgique", waaraan het navolgende is ontleend.

In België ligt in het Noorden het belangrijke steenkolenbekken van de Kempen; in het Zuiden die van Mons en Charleroi en dat van Luik; het tusschen de laatste twee bekkens gelegen bekken van Namen is thans vrijwel uitgeput. De ontginning van het zuidelijke bekken is het oudst, ouder ook dan van de hierbij naar het Westen aansluitende bekkens van Frankrijk, wat blijkt uit het