ringen, die in het cultuurlandschap optreden, schijnt daarom een onderdeel van vooruitziend bestuursbeleid.

In de hier volgende bladzijden zal worden getracht voor de onderafdeling Bima de ontwikkeling en den huidigen vormenrijkdom van het cultuurlandschap te beschrijven, om aan het slot van deze beschrijving vergelijkingen te treffen met de onderafdeeling Soembawa (WestSoembawa) en aldus in staat te zijn den graad van ontwikkeling van het cultuurlandschap op het eiland Soembawa te overzien en een grondslag te verkrijgen voor het opstellen van verwachtingen omtrent toekomstige landschapsveranderingen in dit gebied.

A. Gegevens betreffende de ontwikkeling van het cultuurlandschap sinds de uitbarsting van ■den Tambo ra (i 81 5). , , ,

Een ontwikkelingsgeschiedenis van het cultuurlandschap dient teliik uit te gaan van het oerlandschap, om daarna de veranderingen, ■die in dit landschap onder invloed van den mensch zijn opgetreden, aan te geven en te verklaren. Het schijnt echter — in het kader van dit artikel — verantwoord de ontwikkeling van het cultuurlandschap te beschrijven sinds de uitbarsting van den Tambora (1815). Door deze catastrofale gebeurtenis zijn dusdanige veranderingen opgetreden dat 1815 als het beginjaar van een geheel nieuwe periode van landschapsontwikkeling mag worden beschouwd. Bovendien is onze kennis van de onderafdeeling Bima in de eeuwen, voorafgaande aan de uitbarsting, al zeer gering. Meer dan een schets van de ontwikkelingsgeschiedenis van het cultuurlandschap in die tijden zou niet kunnen worden gegeven !).

Evenmin schijnt het noodig het verloop van de uitbarsting hier nogmaals te beschrijven 2). Wèl.dienen de directe gevolgen van de eruptie voor de onderafdeeling Bima nagegaan te worden. Het aantal inwoners van de onderafdeeling Bima vóór de uitbarsting zou volgens H. Zollino-er (Lit. 1, p. 151) 80200 zielen hebben bedragen, waarvan óoooo zielen woonden in het sultanaat Bima, dat het oostelijk ge ee te van de onderafdeeling omvat. Na de uitbarsting zou de onderafdeeling nog ^2 000 zielen hebben geteld, waarvan 30 000 in het sultanaat Bima Hieruit blijkt reeds, dat het sultanaat minder onder de uitbarsting moet hebben geleden dan de westelijker gelegen gedeelten van de onderafdeeling (de sultanaten Dompo, Sanggar, Tambora en Papekat). Ook het sultanaat in het Westen van het eiland, Soembawa, zou volgens Zollinger een grooter bevolkingsverlies ondergaan hebben dan het sultanaat Bima. De verklaring hiervan mag gezocht worden in de omstandigheid, dat gedurende de uitbarsting — die op den nden en den I2den April het hevigst was — de oostmoesson reeds doorstond. Daarom lag in Soembawa de asch ook hooger dan in Bima (2

1) Voor de onderafdeeling Soembawa werd dit elders (Lit. 20, p. 128) gedaan.

2) Zie hierover vooral de „Narrative of the effects of the eruption from the Tomboro mountain in the island of Sumbawa on the nth and I2th of april 1815". Verh. Bat. Genootschap deel VIII, Batavia 1816.