nente tuinen zullen nadien in oppervlakte zijn toegenomen, zoodat men gerust mag aannemen, dat het bouwgrondareaal van de bevolking sinds 1908 zich voortdurend heeft uitgebreid. Deze uitbreiding hangt samen met de toeneming der bevolking, maar daarnaast is het prijspeil van de in Bima geteelde exportgewassen van belang. Dat in de oorlogsjaren de teelt en uitvoer van deze gewassen van beteekenis was, wordt aangetoond door de cijfers, die M. H. du Croo daarover heeft gegeven1).

De belangrijkste landbouwexportproducten zijn katjang hidjau en uien, beide meest als tweede gewas op de sawah geteeld. Du Croo geeft over een drietal jaren de volgende uitvoercijfers (Lit. 10, p.

594):

Uitvoer te Laboean Bima.

Pikol katjang hidjau X915: 11-814 1916: 19.983 I91?' I5-27° Pikol uien 1915: 52-905 T9l6: 48-353 *9*7'■ 37-747

In werkelijkheid moet de uitvoer van beide producten grooter geweest zijn, daar aangenomen mag worden, dat ook de kleine havens (Sape bv.) uien en katjang hidjau uitvoeren. Van beteekenis is verder, dat het tolkantoor te Laboean Bima geen uitvoer van padi (rijst in bossen), ongepelde en gepelde rijst opgeeft, terwijl in Laboean Soembawa en Laboean Balat (beide in West-Soembawa gelegen) deze producten veel worden geëxporteerd. De oorzaak van dit verschijnsel moet waarschijnlijk gezocht worden in het verschil in bevolkingsdichtheid tusschen Oost- en West-Soembawa. Du Croo zegt daarover het volgende (Lit. 10, p. 593 en 594) :

„Door de grootere bevolkingsdichtheid kent de bevolking hier (dat wil zeggen in Bima) veel scherper den strijd om het bestaan; zij moet werken om te eten. De kampongman uit het westelijk gedeelte van het eiland verkeert in dit opzicht in gemakkelijker omstandigheden. Zoodoende is de Bimanees geworden tot een goed en ijverig landbouwer, die veel zorg besteedt aan zijn sawah's en zijn tweede gewassen, hetgeen vooral blijkt bij de veel werk eischende uiencultuur."

Deze laatste regel herinnert aan de eerder gegeven uitlatingen van den gezaghebber Steyns en den handelaar Freys, respectievelijk over de activiteit van den Bimanees en diens intensieveren sawahbouw, zoodat het in dien regel uitgedrukte oordeel wel als juist mag worden beschouwd. Of inderdaad in Bima — in tegenstelling tot WestSoembawa — een strijd om het bestaan heerscht, ten gevolge van een zekere dichtheid van bevolking, kan eerst worden uitgemaakt op grond van gegevens betreffende de verhouding tusschen de getalsterkte der inheemsche bevolking en haar bouwgrondareaal en -reserve, in het algemeen op grond van de kennis van de structuur van het cultuurlandschap in dit gebied. Deze kennis dateert eerst van de

1) Cijfers en beschouwingen betreffende het eiland Soembawa. Kol. Studiën

1919.