aan een Europeesche een begrip te geven van de door hem gegeven voorstelling.

De schrijfster ziet in elke. wajangvoorstelling het eerst den dans, den religieuzen dans, als men wil. Alleen de serimpi- en de bedojodansen zijn voor haar uitsluitend dans, zonder bijgedachte aan eenige tooneelvoorstelling. Een deel van tekst en teekenwerk zijn aan de serimpi- (en bedojo-)dansen gewijd.

Bij den tekst zijn eenige opmerkingen te maken. Deze zijn echter niet zóó ernstig, dat zij bij een aankondiging van het werk in dit tijdschrift op haar plaats zouden zijn. Wij verheugen ons liever in de schoonheid der platen, die de hoofdzaak van dit werk vormen, en in de geneigdheid van de kunstenares om van het verre Zweden naar ons Java te reizen, ten einde iets van de schoonheid van dat land aan ons Noorderlingen te doen aanschouwen.

L;

F. M. Schnitger, The archaeology of Hindoo Sumatra, Intern. Archiv f. Ethnographie, Supplem. zu Bd. 35. 1937-

Een inlegvel kan doen vermoeden, dat dit werk gediend heeft als dissertatie ter verkrijging van den doctorsgraad aan de Weensche Universiteit, en dan zou men wel een zonderling idee krijgen van de eischen, door die universiteit aan een academisch proefschrift gesteld. Het voorbericht legt intusschen uit, wat het geval is: de (niet gepubliceerde) dissertatie handelt over de praehistorie van Sumatra, de ethnologie van dat eiland en de historische rol der oudste rijken, terwijl hetgeen thans wereldkundig wordt gemaakt den archaeologischen grondslag vormt van de ons verder onthouden beschouwingen. Dit verklaart, dat men wel een opsomming en beschrijving der oudheden vindt, maar hun wetenschappelijke beteekenis slechts zeer in het algemeen wordt aangegeven.

Dat nu die opsomming en beschrijving ook op zichzelf belangrijk kan zijn, is voor een groot deel het gevolg van het feit, dat het eigen plaatselijk onderzoek van den schrijver de hoeveelheid der ons bekende Hindoe-oudheden van Sumatra op verbazingwekkende wijze heeft uitgebreid; op eigen initiatief, zij het dan onder goedkeuring van den Oudheidkundigen Dienst en met behulp van plaatselijke autoriteiten, is hij in 1935 en 1936 aan het werk geweest en heeft er, dank zij een bewonderenswaardige energie en speurzin, allerlei nieuws aan het licht gebracht, ook op plaatsen waar vóór hem anderen weinig of geen succes hadden gehad. Dit eigen aandeel van den schrijver in wat hij ons thans voor oogen voert, maakt dat hij zich vooral bezighoudt met datgene, waarbij hijzelf betrokken is geweest, en dat het vroeger bekende, voor zoover hij daar niet iets nieuws van te vertellen heeft, eenigermate op den achtergrond geraakt. Van de 37 bladzijden tekst zijn er 4 aan het stroomgebied van de Moesi gewijd, 6 aan de Batanghari, 2 aan de Kampar, 3 aan West-Sumatra, en niet minder dan 22 aan Padang Lawas, dus 3/5 van het geheel. Als men bedenkt, dat aan de Kampar het complex van Moeara Takoes ligt, en in West-Sumatra