nommen wurde". Een tweede belangrijke groep werd „met „Rheinfazies" bezeichnet.

Ten slotte is nog sprake van „Hauptkomponenten der Schweremineralien aus dem Buntsandstein". Voor ons is daar vooral nog van belang de uitspraak, „dass die Nieder* und Mittelterrasse wahrend ihrer Entstehung stark unter dem Einfluss des diluvialen Vulkanismus. standen. In der Hoch- und Hauptterrasse treten die Ausbrüche weitgehend zurück".

J. F. S.

Deinse, A. B. van and G. C. A. Junge. Recent and older Finds of the California Gray whale in the Atlantic. Temminckia Vol. II, I937. P- ï6i — 188 with 8 pl.

Bij het bestudeeren van walvischresten in den bodem van den Wieringermeerpolder aangetroffen bleek, dat nog twee exemplaren van dezelfde soort reeds vroeger waren gevonden bij IJmuiden, één bij den aanleg van havenwerken op i m + NAP. Alle resten zijn derhalve blijkbaar holoceen en ze bleken afkomstig te zijn van de Californische,. grauwe walvisch (Rhachianectis glaucus Cope), de beide andere van jongere dieren. Van alle drie is de schedel gedeeltelijk bewaard. In den Wieringermeerpolder zijn verder nog gevonden: de onderkaak, het tongbeen, vier wervels, waaronder de epistropheus, 17 ribben, de rechter scapula, humerus, radius en ulna, de linker radius, 3 epiphysen van wervels en de epiphyse van den linker humerus. Later werden nog een stuk van een der achterste ribben gevonden en op 500 m afstand een linker scapula, dat evenwel geheel het spiegelbeeld bleek te zijn van het reeds gevonden rechter exemplaar. Rhachianectes glaucus Cope komt voor in den Pacifischen Oceaan, maar heeft ook, zooals uit deze vondsten en enkele andere van Zuid-Engeland en MiddenZweden (eveneens subfossiel) blijkt, in den Atlantischen Oceaan geleefd. Uit het literatuuronderzoek bleek, dat de juiste naam van het dier moet zijn Eschrichtius gibbosus (Erxl).

Pollenonderzoek van de lagen van den Wieringermeerpolder deed zien, dat het skelet van daar op 4000—2000 v. Chr. moet worden geschat, het eene van IJmuiden op ca 500 v. Chr. Langs de Atlantische kusten van Noord-Amerika moet deze soort nog tot in de 18e eeuw hebben geleefd. Tot dien tijd werd het daar gevangen. De gevonden resten worden in deze publicatie uitvoerig beschreven.

Kr.

Geologische kaart van Sumatra. Schaal 1: 200.000 Blad 7. Bintoehan. Uitgave van den Dienst van den Mijnbouw in Nederlandsch Indië, 1937.

De toelichting van bovengenoemd kaartblad werd geschreven door ir. C. H. v. Raalten, die met een drietal geologen ook aan de nieuwe geologische opname heeft medegewerkt. Voor de bewerking der paleontologische gegevens hebben de specialisten van den Dienst medegewerkt.