bergen een begin gemaakt. Meer bedijkingen volgden en reeds in 1645 werd de groote zeedijk van den Emilia-polder opgeworpen, die nog thans de hoofdwaterkeering tusschen Hooge Zwaluwe en Geertruidenberg vormt. In 1650 sloot men hierbij den Nieuwen Zwaluwschen-polder aan.

Ook het land van Altena kwam in 1421 open te liggen voor stormvloeden. In 1465 werd het aan de westzijde door den dijk Werkendam—Almkerk—Dussen—Drongelen, waar hij aansloot aan den bestaanden Noorder-Maasdijk, afgesloten. Voor het dijksgedeelte ten ZW. van Werkendam werd gebruik gemaakt van den rug van een ouden rivierloop '). Het land beoosten dezen dijk heeft door de inundaties weinig verandering ondergaan. Het is een normaal ontwikkeld rivierklei-gebied met tal van oude verlande rivierloopen en daartusschen lagere kommen, waar —- onder een dun laagje overstroomingsklei — reeds veen aanwezig is. Het bodemgebruik sluit daarbij aan: bouwland op de ruggen, grasland en binnengrienden in de kommen. Minder duidelijk is dit reeds in het gebied tusschen dezen ouden en den in 1646 aangelegden nieuwen dijk: Werkendam—Nieuwendijk -—Hank—Dussen, waardoor de Vervoornepolder (1552), het Nieuwland van Altena en de Zuidhollandsche polder werden omsloten. Deze dijk vormt nog steeds de hoofdwaterkeering naar het Westen.

De Biesbosch had aan de oost- en zuidzijde een tweetal groote inhammen, die vooral bij hooge waterstanden groote afmetingen aannamen. De eerste werd gevormd door de landen langs het Oude Maasje tusschen den zuidelijken dijk van het Land van Altena en den nieuwen Langstraatschen dijk; de tweede door het gebied langs de beneden Donge. Dit was in 1421 tot en met 's-Gravenmoer overstroomd. Drooggekomen, werden de polders slechts van lage kaden voorzien. Daar Donge en Oude Maasje ook thans nog niet zijn afgesloten, is hun geschiedenis wel zeer nauw met die van den Biesbosch verbonden.

Uit het bovenstaande volgt, dat afgezien van de betrekkelijk geringe wijzigingen hierin, als gevolg van de Maasmondverlegging in 1904, in' 1650 al de hoofdwaterkeeringen aanwezig waren, die daar thans nog als zoodanig dienst doen. Hetzelfde is trouwens het geval op het Eiland van Dordrecht, waar de zeedijk van den Aloisepolder (1652) en die van den polder Wieldrecht (1659) de afsluiting der groote bedijkingen vormden. Het is wel opvallend, dat in het geheele Bergsche Veld, beoosten de Dordtsche Kil, na 1660 geen veranderingen meer in de hoofdwaterkeeringen zijn gebracht. Trots de groote wijzigingen in dit gebied: vorming van op- en aanwassen, bekadingen, partiëele bedijkingen, rivierverleggingen enz. is er gedurende ruim twee en een halve eeuw geen wijziging gebracht in de hoofdwaterkeering der aangrenzende gebieden. Pas in 1926 is door de bedijking in den Zuidhollandschen Biesbosch, die beschermd wordt door een

1) Zie Geol. Kaart. Blad 44 II.