drukking te brengen, dat de loess vermengd kan zijn met materiaal van plaatselijke herkomst. Deze beslissing is in overeenstemming met de mineralogische gegevens.

De beteekenis van de loess voor de bodemkunde van West-Europa is zoo groot, dat een systematische bewerking van het loess-materiaal op breede regionale basis alleszins verantwoord is. Een dergelijk omvangrijk onderzoek staat op het werkprogramma van mijn Laboratorium, maar het zal nog wel eenige jaren duren, alvorens tijd en gelegenheid daartoe te vinden zullen zijn. Het bestaan van petrologische provincies in de loess van West-Europa staat vast en dit beteekent voor den ingewijde, dat het opsporen van de grenzen van deze provincies de mogelijkheid van de interpretatie van de herkomst van het materiaal uit de verbreiding insluit.

14. De Duin-, Strand- en Noordzee-zanden.

De vraag naar de geschiedenis der groote hoeveelheden zand, welke in en langs de zuidelijke Noordzee voorkomen, is in den loop der jaren vaak gesteld en zeer verschillend beantwoord. Dat het Noordzee-zand geen product van de huidige rivieren kan zijn, is reeds door Tesch *) betoogd, terwijl voor eenige jaren Van Veen2) door nauwkeurige metingen in de beneden-rivieren aan eventueelen twijfel op dit punt een einde heeft gemaakt. Onze rivieren brengen geen zand in zee en onze zeegaten verzanden van uit zee en niet van boven af. Op grond van zijn standpunt over het gebrek aan transporteerend vermogen van onze rivieren is Tesch gekomen tot een theorie, welke ook reeds vroeger was uitgesproken, namelijk dat ons Noordzee-zand het vergruizingsproduct is van de rotskusten van Frankrijk en Engeland. Een sediment-petrographische argumenteering van deze theorie was destijds nog geheel onmogelijk. Het onderzoek van de Nederlandsche strandzanden (Lit. 7) leverde echter het resultaat op, dat deze een groote gelijkenis vertoonen met de meng-associaties van A- en Saussuriet-materiaal, die zoo veelvuldig optreden in het Nederlandsche Pleistoceen, zoodat de conclusie voor de hand lag, dat ons strandzand als omgewerkt Pleistoceen moest worden opgevat. Hierbij deed zich echter de vraag voor, of de erosie-producten van de Fransche kust een andere samenstelling zouden vertoonen, hetgeen min of meer in de lijn van de verwachtingen lag. Uit een kleine collectie zanden van Noord-Fransche stranden (Lit. 7) bleek echter, dat de betrokken zanden zeer op de Nederlandsche strandzanden gelijken. Deze waarnemingen stelden ons destijds voor een zeer precaire keuze. Immers, indien een zoo gecompliceerd mengproduct als het Nederlandsche gemengde pleistocene zand „gedupliceerd" zou worden door het erosieproduct van de Fransche kusten, dan zou dat toch wel een ernstige limitatie van de vergelijkende sediment-petrologie beteekenen. Het

1) P. Tesch — Duinstudie I. De herkomst van het duinzand. Tijdschr. Kon. Ned. Aardr. Gen. 1920. blz. 162.

2) J. van Veen — Onderzoek naar het zandtransport van rivieren. Ingenieur 48, 193, blz. 151—160.