OVER DE OUDERDOMSBEPALING VAN DE „VIJVERS" OP HET PLATEAU VAN HET BELGISCH HOOGVEEN

DOOR

F. FLORSCHÜTZ en EUG. L. VAN OYE

In 1937 verschenen achtereenvolgens drie publicaties, waarin getracht werd, de resultaten der pollen-analyse dienstbaar te maken aan de oplossing van plantengeografische en archaeologische vraagstukken in het Oosten van België. Het zijn:

1. „Palaeobotanisch onderzoek in verband met een vermoede menschelijke nederzetting op het plateau van het Belgisch Hoogveen (Hautes Fagnes)" door F. Florschütz. Medegedeeld door prof. dr. L. M. R. Rutten in de vergadering der Koninklijke Akademie van Wetenschappen te Amsterdam, gehouden op 30 Januari 1937 (Proceedings Vol. XL, no. 2, 1937).

2. „Die nacheiszeitliche Waldgeschichte des Hohen Venns und ïhre Beziehung zur heutigen Vennvegetation" von M. Schwickerath. Urschrift eingegangen am 12. Marz 1937. Druckauftrag erteilt am 25. November 1937. (Abhandlungen der Preussischen Geologischen Landesanstalt, Neue Folge, Heft 184, 1937)-

3. „Les viviers du Plateau de la Baraque Michel" par R. et M. Bouillenne avec la collaboration de Mlle S. Defossez, M. M. 1'Abbé Ch. Dubois, J. Damblon et A. Willam. Medegedeeld in de vergadering der Société Royale des Sciences de Liége, gehouden op 16 December 1937 (Bulletin no. 12, 1937)-

In de sub i° en 30 bedoelde publicaties kwam ook het probleem ter sprake van den ouderdom der „vijvers", die eigenaardige, thans met sedimenten gevulde, kommen op het plateau van het Hoogveen, waarvan verondersteld wordt, dat zij door menschen gegraven zijn.

De uitkomsten der pollen-analyse van de afzettingen in den bovensten „vijver" ten Zuiden van Drello (Fagne Wallonne, 600 a 700 m boven den zeespiegel, ongeveer 3 km oostelijk van de Baraque Michel) leidden ons tot de voorloopige conclusie, dat deze „vijver" reeds in de tweede periode van het Laatglaciaal*), den tijd der subarctische

1) F. Firbas deelt het Laatglaciaal van Midden-Europa, waaronder hij het tijdvak verstaat tusschen het zich terugtrekken van den landijsrand van de binnenste Baltische eindmoraine (± 18000 v. C.) tot dat van de tweede Fmsche Salpausselka (± 8000 v. C.) of tot het begin van den Ancylustijd (- 7»oo v. u; in drie perioden in: . .. ,

a. een boschlooze, aansluitende bij het laatste maximum van den Wurm (.—

Weichsel)-ijstijd;

b. een subarctische met zuivere berken- en dennenbosschen,