de ongeveer 180 km, die kaap Royds verder van de pool af ligt dan de Walvisschenbaai, scheidden Shackleton nog van zijn doel, toen hij moest omkeeren.

Amundsen en Byrd hebben het gevaar getrotseerd en hunne bases, Framheim en Little America, op het shelf-ijs nabij de Walvisschenbaai gebouwd. Het schijnt daar, sinds het ontstaan der Walvisschenbaai, tamelijk stabiel te zijn. Martin Ronne, in 1911 lid der bemanning van het poolschip van Amundsen en in 1928 deelnemer aan de overwinteringsgroep der eerste expeditie van Byrd, constateerde geen wijziging, hoewel van Framheim geen spoor werd teruggevonden. Dit laatste is echter geen gevolg van ijsbewegingen; het station is gewoon door neerslag bedolven. Volgens echo-loodingen rust het ijs ter plaatse op ondiepten. Toch is deze stabiliteit slechts betrekkelijk, hetgeen reeds door het ontstaan van de Walvisschenbaai wordt bewezen, en verder nog wordt aangetoond door de afstortingen van den ijsmuur, waarvan Byrd er verscheiden waarnam. Het is dan ook geenszins uitgesloten dat een toekomstige expeditie de Walvisschenbaai zeer veranderd zal vinden. Reeds tijdens de tweede expeditie van Byrd waren spanningen en persingen dermate merkbaar, dat voor het intreden van den poolnacht een toevluchtsoord werd ingericht, voor het geval dat Little America zou moeten worden verlaten. Byrd drukte de kans daarop op humoristische wijze uit door te zeggen, dat Little America nog niet tevreden was met de eer het zuidelijkste dorp ter wereld te zijn, maar er naar streefde ook het eerste dorp te worden, dat op een ijsschots in de zee rond zou drijven. Hoe reëel de kans daarop was, werd bewezen doordat de tractor, waarmede in 1935 benzine werd vervoerd naar het op 25 km van Little America gestrande vliegtuig van Ellsworth en Hollick-Kenyon, ter hoogte van het voormalige vliegveld van Byrd in een spleet geraakte.

Bezuiden de Walvisschenbaai moet, volgens met een seismische methode verrichte loodingen, het shelf-ijs over een circa 160 km lang en half zoo breed eiland, Roosevelt-eiland gedoopt, zijn geschoven. De oppervlakte van het ijs ligt daar ter plaatse op circa 380 m hoogte, terwijl het er rondom slechts ± 60 tot 80 m hoog is en zelfs in den binnensten hoek der Rosszee, onmiddellijk aan den voet van het Koningin Maudgebergte, niet meer dan ongeveer 80 tot 120 m bereikt. Aan wijzigingen voor een beweging van het ijs in noordelijke richting zijn niet waargenomen in de omgeving der Walvisschenbaai; wèl wijst daarop het samenstel van spleten nabij Ross-eiland.

Het verschil in de ijstoestanden van het westelijk en het oostelijk gedeelte van het plateau kan een gevolg zijn van die der omringende kusten. In het ongeveer 900 km breede front van het inlandijs van het Rockefellerplateau, langs de oostkust der Rosszee, schijnt — volgens de waarnemingen — weinig werking voor te komen. Anders is het aan de west- en zuidkust. Van de bergen van Zuid-Victoria-land komen tongen van het landijs en gletschers van alpien en alaskisch type naar beneden, die zich tot een voetgletscher vereenigen. Verder naar het Zuiden komen ijsstroomen van reusachtige afmetingen voor, waar-