LITERATUUR

Konrad Theodor Preusz, Lehrbuch der Völkerkunde herausgegeben unter Mitwirkung von Fachgenossen; mit zahlreichen Abbildungen auf 13 Tafelen, 1 Karte, 8 Tafelen Notenbeispielen und mehreren Diagrammen, 446 blz., Ferdinand Enke Verlag, Stuttgart 1937. Prijs 25 RM (25 % korting voor het buitenland).

De drie eerste gedeelten van dit leerboek bestaan uit: A. Methodologischer Teil. Geschichtliche Bedingungen, Methoden und Aufgaben der Völkerkunde door dr. W. E. Mühlmann.

B. Systematischer Teil, waarin door zeven verschillende medewerkers in 8 onderdeelen de behandeling van de geestelijke en materieele cultuur der primitieven wordt besproken.

En C. Die Zukunft der Naturvölker, door prof. dr. D. Westermann. Wat daarop volgt draagt meer het karakter van aanhangsels, zooals D. De techniek van het verzamelen van ethnologisch materiaal; E. Ethnologische tijdschriften en publicaties en musea voor volkenkunde; en F. Namen- en zaakregister.

A. In het eerste gedeelte betoogt Mühlmann, dat het noodig is bij de bestudeering der volkenkunde, de beschaving van een volk (dus ook van de niet-historische volken) te beschouwen als een homogeen geheel, waarvan alle elementen in onderling verband onderzocht, en afwisselend aan elkaar getoetst moeten worden. De wijze waarop de schrijver dit inderdaad logisch beginsel uitwerkt, maakt een indruk van zeer overdreven zwaarwichtigheid. Erger is evenwel, dat de in een „leerboek" zoo noodzakelijke objectiviteit herhaaldelijk zoek is; het meest wanneer de auteur Grabner's „Methode der Ethnologie" en diens „Kulturkreise" (pg. 26 e.v.) onder het mes neemt. Dan laat de schrijver zich in strijd met den geest van een leerboek verleiden tot een vernietigende kritiek op Grabner's methode, welke hier in dezen vorm misplaatst is.

B. De eerste twee paragrafen van het tweede gedeelte: Geistesverfassung der Naturvölker, door prof. dr. R. Thurnwald en Religion door prof. dr. K. Preusz vormen samen (de namen der auteurs zijn daar trouwens reeds borg voor) een goed doordacht en helder betoog over den aard der primitieve mentaliteit en der primitieve religieuse begrippen. Het „Leimotiv" van Thurnwalds redeneering is samen te vatten in de stelling: Al is de gedachtengang van den primitieve een andere dan die van den Westerling, dan is dat slechts een gevolg van zijn veel meer beperkten gezichtskring, en in geen geval een gevolg van a-logisch en niet-causal denken. Preusz behandelt in zijn hoofdstuk op de basis van de bekende lijn Tylor-Marett-Wundt de ontwikkeling van animisme tot de latere religieuse opvattingen. Hetgeen de schrijver hier in korte maar duidelijke beschouwingen uiteenzet omtrent de beteekenis en het wezen van goden, oppergoden, cultus, mythe, polytheïsme en monotheïsme behoort tot het beste, dat over deze materie te boek is gesteld. Van „Die Kunst der Naturvölker" behandelt Preusz „Die Dichtung" en vestigt daarbij vooral de aandacht