Iabula in den vorm Fictione; dit is de lezing van alle drie de handschriften en de eenig juiste. Het is duidelijk, dat degene die de ons bewaarde Tabula ± 1200 vervaardigde, of een vroegere kopiist, op de kaart die hem tot voorbeeld diende, de i van Fictione, die waarschijnlijk wat lang was uitgevallen, als een l las; hij had nu een klinker noodig tusschen Fl en t en verlas de c als e. De wisseling van i en l en c en c is een even gewoon verschijnsel in oude handschriften als die van III en VI *). Wij kennen de Romeinsche vesting van Vechten tamelijk goed 2). Uit een aldaar gevonden inscriptie weten wij, dat die plaats in den Romeinschen tijd Fectio heeft geheeten; zij wordt nog in Merovingisch-Carolingischen tijd genoemd als Fethna. Van vormen met i (Fictio) naast vormen met e (Fectio) zijn verscheidene voorbeelden 3). Nu nog heet de plaats Vechten.

Laten wij het ons niet moeilijker maken, dan noodig is. De Tabula biedt problemen genoeg; wij behoeven er waarlijk niet zelf nog een paar aan toe te voegen. Er is niets tegen en alles voor de emendatie Fletione in Fictione—Fectione en de localiseering in Vechten. De heer Schoo zegt zelf dat men daardoor het voordeel heeft, Traiecto met Utrecht te kunnen identificeeren. Edoch, deze identificatie kan ook al geen genade vinden in de oogen van den heer Schoo.

Ik moet bekennen, dat ik dit een bijzonder ongelukkige gedachte vind. Nog eens, laten wij het ons niet noodeloos moeilijk maken. De naam Traiectum wordt ons door één antiek geschrift genoemd, het Itinerarium Antonini, dat uit de eerste helft der 4de eeuw dateert. De opgravingen op het Domplein te Utrecht deden ons een Romeinsch castellum kennen, in steen herbouwd ± 150 na Chr. en verlaten ± 260. Het blijkt nu, dat de Dom van Utrecht precies in het midden en in de as van dit castellum staat. Dit kan geen toeval zijn. Prof. Gosses heeft aangetoond 4), dat de betrekkingen tusschen de Merovingische koningen en de St. Maartenskerk van Utrecht teruggaan tot koning Theudebert II (595—612), dus tot het einde der 6de of begin der 7de eeuw 5). Heeft het nu wel zin om het Traiectum, dat

riana, diss. Berlijn 1913» En W>. Kubitschek, Eine römische Straszenkarte. De Anonymus Ravennas wordt geciteerd naar de uitgave van Parthey en Pinder, Berlijn 1860.

1) Een groot aantal voorbeelden uit den Anonymus Rav. bij J. Schnetz, Untersuchungen zum Geographen von Ravenna, Programm des Wilhelmsgymnasiums in München, 1919.

2) A. E. R e m o u c b a m p s, Opgravingen, te Vechten, Utrecht 1928. De opgravingen worden nog steeds voortgezet.

3) Bv. Itinerarium Ant. p. 108. 3: Minturnis; Tabula Menturnis. Voor Fethna zie S. M u 11 e r F z. Het oudste Cartularium van het Sticht Utrecht, 's-Gravenhage 1892, p. 4. Merkwaardig is, dat drie jongere handschriften ook den vorm Fithnam naast Fethna hebben (p. 4, noot 5).

4) I. H. Gosses, Merowingisch en Karolingisch Utrecht, Bijdragen voor Vaderl. Gesch. en Oudheidk., 4e Reeks, ge Deel, p. 209—266; vooral p. 211—220.

5) Opgravingen op het Domplein te Utrecht III door C. W. Vollgraff en G. van Hoorn, 193Ó. Men leze p. 80—87, hoe fraai de archeologische en geschiedkundige gegevens elkander aanvullen en verduidelijken voor het beeld van Merowingisch Utrecht. Voor Utrecht naast Trecht vgl. A. A. Beekman. Uit, uut, ut (verb. uter, utre, utra) en over, oer, tir in plaatsnamen, Nomina Geogr. Neerl. VI (1928), p. 32—35.