roosteren worden gebruikt, dan worden ze ranzig). In de veldflesch had ik altijd sterk verdunde roode wijn.

De dagindeeling verschilt natuurlijk, naarmate men een trek- of een vast kamp heeft. Voor trekkampen verdient het aanbeveling, dat de koelies om 4 uur 's morgens rijst beginnen te koken, dat men zelf om 5 uur wordt gewekt, en dat iedereen marschbereid bij de opflakkerende vuren het gloren van het daglicht afwacht. Om 9 a 10 uur eten de koelies voor de tweede maal, om 12 uur soms nog eens. Tegen dien tijd dient uitgezien te worden naar een bivakplaats; tegen 2 a 3 uur wordt het vinden van een goede bivakplaats met water in de buurt urgent. Maakt men de dagmarschen veel langer, dan kunnen zwaarbeladen dragers dat op den duur niet volhouden. Het loopen in de eerste uren van den dag valt zóó licht, dat men het idee heeft dat ze niet meetellen. Op botanisch gebied is het niet mogelijk in het eerste uur naar behooren te werken, want dan is het doorgaans te donker om goed te kunnen waarnemen en verzamelen. Het geregelde marschtempo eener militaire patrouille is voorts voor den botanicus te snel. Ik kwam dan ook altijd met twee dragers, waarvan de een den rugzak en de ander de enorme plantenbus droeg, achteraan en arriveerde vaak pas omstreeks vier uur of nog later in het bivak. Hoe langer de dag, hoe meer materiaal, dus hoe langduriger het prepareeren, dat gemiddeld drie uur duurde, terwijl iederen avond de aanteekeningen in leesbaren vorm dienen te worden uitgewerkt. Dit heeft tengevolge, dat bij intensief verzamelen er tijdens een trektocht geen oogenblik vrije tijd overblijft.

Wat fotografische uitrusting betreft, werkte ik met een Rolleicord toestel (formaat 6 bij 6) voorzien van zwak geelfilter, twee voorzetlenzen, zonnekap en belichtingsmeter. Als films had ik „Panatomic"; later werd „Agfa-isochroom" gebruikt. Van de ruim 600 opnamen is meer dan 95 °/c volkomen gelukt. Men kan met dit toestel uiterst snel werken; daar ik gewend ben te diaphragmeeren, hetgeen voor landschappen en vegetatie-opnamen een eerste vereischte is, werkte ik steeds met een houten statief.

Als tent had ik door de welwillendheid van prof. Schepers een 2 bij 3 m groote, droog 18 kg (nat zeker 25 kg) wegende, zware, canvashuttent van den Topografischen Dienst te leen ontvangen, met idem grondzeil. Deze heeft uitnemend voldaan. De heer Hoogerwerf gebruikte een tweepersoons dubbeldaks lawn tent. Zwaren tenten kan niets overkomen, vooral in beboscht terrein, en het opzetten kan men overlaten aan de vooruitgezonden koelies; de teerdere lawn tent is te ingewikkeld om door koelies opgezet te worden en heeft geen weerstand tegen vallende takken, terwijl scheuren haast niet te voorkomen zijn. Mijn tent was niet voorzien van klamboe-tule; hoewel muskieten op grootere hoogten geen plaag zijn, vindt men echter op de oude patrouille-bivaks, dagmarschen ver het gebergte in, waar paarden of ander vee nooit komen noch komen kunnen, zwermen horzels en steekvliegen !), zoodat een extra klamboe-deur daar zeer aanbevelenswaar-

1) Op den Goh Lemboh op 3014 m; op den Kemiri op 2850 m.