van naar schatting enkele honderden meters. De kam der glooiingvertoont merkwaardige rotsbuiten en -pilaren, welke sterk den indruk geven door wind-erosie te zijn veroorzaakt (zie foto no. 19). Het zijn dikke proppen, waarop vaak een paddenstoelvormige tafel of kop staat. Deze vormingen, die in totaal niet hooger zijn dan 1 a 2 m, zijn volkomen glad, geen plantje kan er zich op vestigen, uitgezonderd in enkele rotsspleetjes; ze zijn geheel massief.

In den regen werd de achtste bivakplaats gezocht op den verbranden kam, Brandbivak, hoogte 2940 m.

7 Februari. De verbrande kam werd verder gevolgd. Hier en daar moesten tijdens de afdaling vrijwel loodrechte kwartsietmuren omgetrokken worden. Tegen de hellingen staat nog vrij zwaar bosch; hooger op den kam is de meeste uitwerking van den brand te zien.' Verschillende kolams werden gepasseerd. Hier en daar liepen wij door velden van m hooge Cladium, waartusschen Drosera. De ravijnen worden dieper, waardoor de kam meer en meer op een graat gaat gelijken. Links schuin voor ons keken we in het ravijn van de Lau Alas en zagen de ons zoo bekende oejam (Pinus Merkusiï) op de steenstortingen. Eindelijk kwamen wij weer in het bosch en gaat de kam over in de helling naar de Lau Alas, waarover steil door 't bosch naar beneden werd afgedaald. Tegen drie uur bereikten wij deze rivier, die hier groote grintbanken heeft gevormd en een zeer behoorlijke hoeveelheid water afvoert. De hoogte van ons bivak is volgens de aneroide 1220 m. De grintbanken leveren het gewone beeld van een „natuurlijk secundair bosch, een soort bloekar-vegetatie, voornamelijk bestaande uit Mclastowici, Sacchavwvi spontcmcutu enz. Langs den boschzoom erachter staat een schitterende boomvormige Vaccinium volop in bloei met zwaar geurende, witte urnvormige bloemen.

Den volgenden ochtend 8 Februari brak de laatste dag aan. Eerst moest de ca. 700 m hooge, steile contra-helling genomen worden, om weer uit het ravijn van de I.au Alas te komen; een half uur door bosch, daarna tegen een steile zondoorbakken grashelling met zeer enkele dennen. Vplgen de Gajo's is deze helling nog niet lang geleden ontboscht. Na den steilen klim werd even aan den boschrand gerust; wij waren toen weer op den Agoesan, een uitlooper van het Senoebong-gebergte, waarover wij, 12 dagen geleden, een 20 km noordelijker, den heenweg hadden aanvaard. De kam is over groote gedeelten vrijwel horizontaal. Het is een druk beloopen pad van visschers en rotanzoekers, dit uit Blang Kedjeren naar de Lau Alas trekken. De kam draagt het typische ericoide bergbosch, dat wij al eerder hebben beschreven. Om ca. twee uur nm. stonden wij, na een steile daling, aan de „pintoe rimba" en zagen de zonnige Blang voor ons. Wij waren weer thuis! Nog een dikke twee uur dalen door de manshooge gras- en varenwildernis tot Blang Kedjeren en de tocht was achter den rug.

5. Tocht naar den goh lemboeh.

15 Februari vertrokken twee gecombineerde patrouilles (26 man marechaussee en 15 dwangarbeiders) onder den eersten luitenant