beekje beleefden wij nog wat. Eerst een aanval van enkele groote wespen, waardoor een koelie een pijnlijken mopneus opliep. Een eind verder werden restanten aangetroffen van een door een tijger gedoode kambing oetan. Die roofdieren komen dus op ruim 3000 m hun prooi achterna! Hier werden ook groote sporen gevonden, waarin de koelies die van olifanten herkennen. Dat is toch vrij sterk, want de hoogste olifantensporen, die ik ooit gezien heb, waren op den Boer ni Gërëdong, waar een groote kudde huist; daar gingen ze tot naar schatting 2300 m. Er zijn hier ook massa's gierzwaluwen. Hoog boven ons zweefde een donkere roofvogel, die op ratten en dergelijk klein gedierte aast. In den steilen oever van het beekbed vonden wij een nest met twee lichtblauwe eieren van den merel. Bij thuiskomst hoorden wij, dat er in het kamp een kambing oetan op bezoek is geweest die heelemaal niet schuw was. Ze werd met steenen verjaagd.

Dién middag was het weer helder. Van den top zagen wij over de Alasvallei op Meloewak neer. Aan de oostzijde van de Alas is alles bosch, zonder groote bergen, in de verte alleen een zeer lange rug, die de Gajo's Sigama noemen. Scherp keken wij uit of er iets te zien viel van de door Clements vermelde stoomwolken. Maar tevergeefs. Vanaf Kongké maakt de, de Alas aan de oostzijde begrenzende bergrug een breeden platten indruk met enkele lage verheffingen; zijn gemiddelde hoogte zal schommelen tusschen 1000 en 13c» m. Af en toe meende ik kleine stoomwolkjes te zien, die op hun plaats blijven, maar dat blijkt fantasie te zijn. Echter is één zaak zeker, en wel, dat er zich schuins achter Meloewak een stomp kegelbergje bevindt, waarvan de top een holte bevat; dat wordt den volgenden ochtend nog bevestigd, als we uit die holte nevel op zien stijgen. Zou dat een lage vulkaan zijn en kan het gat niet de plaats zijn waar zich het kratermeer bevindt? De zoogenaamde kraterwal is niet overal even hoog, doch verloopt wat golvend. Links daarvan, dus noordelijk, moeten de Kapi-terreinen liggen. Mijn besluit om na den Kemintocht van Blang Kedjeren evenwijdig aan de Alasvallei over den boschrug naar het Zuiden af te zakken, staat nu vast. Naar het OJNU. en O zagen wij de profielen van den Bandahara en den G. I erkison, wij meenden Sibajak en Sinaboeng te kunnen onderscheiden en nog enkele vulkaantoppen aan de westzijde van de Karo-Batak hoogvlakte. Van het ZO. tot ZW ligt een geweldige sterk versneden hoogland, waarin Clements de aanwezigheid van verschillende drieduizenden bepaalde. Dit gaat naar het Westen over in het verre Losir-hoogland, waarvan de Westtop (met vele blangs en steenglooungen) en Middentop, herkenbaar aan zijn dubbelen spits, den horizon afsluiten. er den naar het Noorden'draaiend, zagen wij in het WNW. de AgoesanSenoebong keten; in het NW. ligt de groote vlakte van Blang Kedjeren als een wolkenmeer. In die richting zijn ook Abong abong, Kliötön, Geredong en in NNW. de Goh Lemboeh te zien; de laatste als een groot plat massief met een hoogen bult naast een driehoekige inkeping.

Den 9den Maart trok ik er op uit om het Kemiri-hoogland naar