voert. Wij trokken recht door, tot wij in het dal van de Sangir, den bovenloop der Tripa, kwamen. Hier zijn veel ladangs en enkele kampongs. Tenslotte kwamen wij weer in het bosch, en hiervandaan ging de tocht verder grootendeels door de ondiepe beek of langs haar modderige oevers, 's Middags om ongeveer i uur werd, na bij een simpang den rechtschen arm gevolgd te hebben, op een oude ladang een korte rust gehouden. Het begon te druppelen, daarna te gieten. Alhoewel ik nog enkele uren verder door wilde gaan, meende Panglima Moeda, dat wij hier maar moesten bivakkeeren. Achteraf ware het beter geweest, dat ik toch doorgezet had, want later bleek de tijd kostbaar te zijn.

Den I9den Maart werd het riviertje verder gevolgd, afwisselend langs een modderig pad en door de bedding. Zooveel mogelijk werden planten verzameld; o.a. werd een eigenaardige vlinderbloemige heester aangetroffen met peulen als paarlsnoeren (zooals Sophora) en groote witte bloempluimen als van een witte gouden regen. Langs den oever staan verschillende bergplanten, die hier tot net even iooo m, zeer vermoedelijk door verspreiding hunner zaden met stroomend water van hoogerop zijn gebracht: Sanicula europaea, Pratia montana, Viola, Anemone sumatrana, Lysimachina cuspidata.

Na enkele simpangs te zijn gepasseerd kwamen wij twee uur na het vertrek aan het militaire bivak, dat ik reeds den vorigen dag had willen bereiken en dat weer aan een samenvloeiing ligt. In de vork der samenvloeiing werd de neus van een kalksteenrug beklommen, en daarna was het voorloopig gedaan met het waterwerk, want nu werd de groote droge bergrug gevolgd, die evenwijdig aan het paardenpad oostelijk van Kongké verloopt. Het bosch is fraai en hoogstammig; men loopt er gemakkelijk, hoewel er hier en daar een dichte ondergroei van rotan is. Een veel voorkomende boom trok de aandacht; het is de „poehoen krie" of „grie", een Eugenia-soort, van welks jonge wijnroode bladeren en geklopte schors een felroode kleurstof kan worden verkregen. Ook werd mij nog een boom gewezen, waarvan de groote zwarte vruchten gebruikt worden voor de bereiding van een vervanger van zeep; deze boom noemen de Gajo's „loetoes". Een merkwaardige algemeene plant is de Anonacea: Disepalum platypetalum. Het is een klein boompje, maar de takken zijn lang en slap; de plant, die met haar lange scheuten doorgaans een lengte van ca 5 en meer m bereikt, hangt met een grooten boog haast tot op den grond, waartoe het gewicht van de zware vruchtschermen wel zal bijdragen. De typische bloemen bezitten 6—10 komvormig vergroeide bloemdekbladen.

De rug blijft vrijwel horizontaal, zonder eenige stijging van belang. Hier werd tenslotte bivak II gemaakt. Wij zijn nog steeds achter bij de militaire patrouille-étappes.

Den volgenden dag ging het op dezelfde wijze verder door vlak bosch met veel rotan-ondergroei, tot wij na een kleine twee uur om ca. acht uur de Aoenan met een oud militair bivak bereikten. Dit riviertje wordt stroomafwaarts gevolgd. Al spoedig wordt het terrein