gen sedert den ouderen steentijd, dus zoowel in den praehistorischen als in den historischen tijd. Daarbij komen dan ook de rassen en volken ter sprake. Kaartjes geven aan, waar Germaansche, Romaansche en Moorsche namen thans nog voorkomen. Gewezen dient ook op de „synthetische Landwirtschaftskarte" op blz. 477.

De indeeling in landschappen is gegrond op den vochtigheidstoestand. Hij onderscheidt altijd-vochtige en zomerdroge; de laatstgenoemde groep wordt weer verdeeld in rand- en centrale landschappen. Aan het slot geeft Lautensach een uitgebreide literatuurlijst, waarna een kort overzicht over het wezen der beide staten volgt (zooals die was vóór den burgeroorlog).

Een uitvoerig register en een serie tabellen, meest van ± 1930, van de hand van dr. Th. Stocks, besluiten ook dit prachtig uitgevoerde deel. q M

Limits of Landsettlement. A Report on Presentday Possibilities. 380 blz. Prepared under the direction of Isaiah Bowman. Uitgave Council on Foreign Relations. 45 East Ó5th Street, New York 1077 Prijs $ 3.50.

Dit zeer belangwekkende boek vormt een welkome aanvulling op een tweetal veel eerder verschenen kolonisatie-werken, namelijk op „The Pioneer Fringe" van I. Bowman en op „Pioneer Settlement", coöperative studies by twenty-six authors, resp. uitgegeven in 1931 en 1932 door de American Geographical Society te New York. Beide laatstgenoemde werken behandelen vooral de gebieden, die in de 19de en 20ste eeuw gekoloniseerd zijn of worden, het hier aangekondigde houdt zich meer in het bijzonder bezig met de gebieden, die hier meer, daar minder, nog voor immigratie in aanmerking komen. Vandaar opstellen over kolonisatiemogelijkheden respectievelijk in Canada, Siberië, Australië, Afrika en ZuidAmerika. Aan deze studies gaan vooraf: een inleiding van Bowman en een tweetal opstellen respectievelijk over bevolkingsredistributie en het voedselvraagstuk bij migratie. Verder bevat het werk een drietal opstellen over Aziatische migratieproblemen, met name in China en Japan. Tenslotte een zeer uitvoerige bibliografie over migratie-onderwerpen, waarbij de samensteller K. J. Pelzer, ook de Nederlandsche literatuur tot haar recht doet komen.

In bepaalde opzichten vormen al deze opstellen een eenheid. Uiteraard in de eerste plaats, omdat zij allen zich bezig houden met de landverhuizing. Ook echter door den geest, die er uit spreekt, namelijk een zeer groote voorzichtigheid, wat betreft het aanmoedigen van emigratie naar zoogenaamde nog open gebieden.

In het algemeen, zoo meenen enkelen der schrijvers, is er een evenwicht gekomen en in is het groote tijdperk der volksverhuizingen (van 1492—1918) thans afgesloten. Elk volk heeft zijn woonplaats gevonden. Van massa-verhuizing zal dan ook geen sprake meer zijn — daardoor ook niet van emigratie als oplossing van het overbevolkingsvraagstuk. Niet alleen omdat er geen of