regionen, ieder met zijn eigen bijzonderheden in planktonbevolking. Uit den aard der zaak zijn deze biogeografische gebieden niet scherp van elkaar te scheiden; zij hebben echter ieder hun eigenaardige bijzonderheden, zooals blijkt uit een meer diepgaande beschouwing van telkens een gedeelte van elk gebied, van io° lengte en breedte. Het laatste hoofdstuk geeft de algemeene resultaten over het plankton.

H. B.

J D. H. Wiseman. Basalts from the Carlsberg ridge, Indian Ocean. Scientific Reports of the John Murray Expediton io«-T4 Vol. III, nr. 1, 1937.

Slechts uiterst zelden werden tot nu toe gegevens over vaste gesteenten van den oceaanbodem verkregen. De , John-Murray" expeditie slaagde er in eenige kleine gesteentefragmenten naar boven te brengen, namelijk van den Carlsbergrug en uit het diepe bekken noordoost er van (4800 m). De kennis van het bestaan van dien rug en

A/ruaai.m ,^ateeren van de Dana-expeditie (1932), doch met de „Mahabiss , het schip van de John-Murray-expeditie, werd deze mei kwaardige, ten deele in dubbelen aanleg aanwezige rug in kaart gebracht, naast het overige noordwestelijke deel van den Indischen oceaan (de zoogenaamde Arabische zee).

Wiseman geeft nu een petrografische en scheikundige studie van de opgehaalde gesteenten. Het zijn door een mangaankorst overdekte meest hoekige, doch ook eenige afgeronde stukken van basalt en hoornblende-augiet-doleriet; in chemische samenstelling gelijken ze eenigszms op spiliten en kenmerkend is hun laag ijzergehalte. Het is vooral vanwege dit laatste, dat de auteur ze onmogelijk meent te kunnen paralleliseeren met de basalten van de Deccantraps in Voor-Indië. De analyse der submariene basalten leverde bovendien de helft van het radiumgehalte der „land-basalten", hetgeen geophysisch een merkwaardig feit is. De gesteenten zijn vergelijkbaar met de gemiddelde basalten van den Atlantischen- en den Stillen Oceaan. Het is verder van belang, dat hun oxidatie kennelijk onder water heeft plaats gevonden, waar ze dus ook ontstaan moeten zijn; dat wil zeggen ze wijzen niet op daling van een vroeger subaërisch gevormd vulkanisch gebied tot den tegenwoordigen zeebodem. Hier zij echter meteen opgemerkt dat Wiseman in een ander artikel (The floor of the Arabian Sea, Geol' Magazine, vol. 74, 1937) dat hij samen met den leider der expeditie, R. B. Seymour Sewell schreef, wèl tot het besluit komt, dat de Arabische zee (dat wil zeggen het gebied thans begrensd door het noordelijk deel van de Afrikaansche kust, de zuidoostkust van Arabië, de kust van Baluchisten en de westkust van Voor Indië) een — in pliocenen en post-pliocenen tijd — naar de tegenwoordige diepte van den oceaan weggezonken landgebied is. Den boogvormigen Carlsbergrug wil hij beschouwen als een analoog verschijnsel en in zekeren zin als het spiegelbeeld van de groote afrikaansche breuk- en vulkaanzone.

Een uitvoerige beschrijving van de onderzeesche topografie, door de „Mahabiss opgenomen, wordt gegeven in Deel I der expeditie-ver-