meters binnen de kustlijn. De canyon vóór de Indusdelta daarentegen (fig. 2) is regelmatiger van vorm en vangt pas 20 km buiten de kust aan, doorsnijdt echter het breede plat en is aan den rand daarvan reeds 1000 m diep.

Aan de steile westelijke helling van het Noord-Amerikaansche continent zijn een paar dozijn groote canyons ontdekt. Hg. 3 toont de dendritische vertakking van twee voorbeelden, terwijl

Fig. 3. Dentritische vertakking van de Monterey- en Lucia-canyons; diepten in voeten (naar Shepard, lit. 9, fig. 2). Zie ook fig. 4 en 6.

fig. 4 de gedetailleerde vormen laat zien. Niet alleen de wijze van vertakking herinnert sterk aan het stroomstelsel van rivieren, maar ook het slingerende verloop. Eveneens valt op, dat de steilste wanden aan de buitenbochten der slingeringen worden aangetroffen en dat de zijdalen zonder uitzondering uitmonden op het niveau van den bodem van het hoofddal, dus niet hangen of dieper dan het hoofddal zijn. Ook de zeer regelmatige zeewaartsche helling van den bodem gelijkt volkomen op die van een nor-