maakt en hem de middelen verschaft om een verhaal van de stichting en de voltooijing van haar kerkgebouw zamen te stellen, dat hij hiernevens mededeelt. Moge hij zich aangaande de belangstelling zijner lezers in deze mededeelingen niet bedriegen, en mogen de daarbij gevoegde kleine bijzonderheden aangaande de gemeente zelve en de zeden en gebruiken van vroeger dagen eene niet geheel overtollige toegift geacht worden.

S. M.

Het is zeker, dat er reeds vóór het jaar 1550 sporen te vinden zijn van het bestaan van Doopsgezinden te Amsterdam, doch de geschiedenis laat ons in het onzekere, als wij vragen naar den juisten tijd van hunne opkomst, naar hun aantal, hunne onderlinge betrekking, gemeentelijk verband en vergaderplaatsen. Brandt berigt in zijne Historie der Reformatie (I. 610;, omtrent hen, //dat na het overgaan der stad aan de Staatschen in 1578, eenige predikanten van de Doopsgezinden aldaar in dienst raakten, die er vrijheid van religie genoten en door eenige ijveraars zeer moeijelijk gevallen werden, zonder dat deze door de Wethouders gestijfd werden, en voorts dat zij hunne vergaderplaatsen meest op den Nieuwendijk hadden, omtrent de oude Haarlemmer poort, welk deel der stad, omdat daar zelfs vóór de beroerten ook lieden woonden die niet zeer Pausgezind waren, van ouds het Embder of Kondées hoeks-

O '

ken plagt genoemd te worden." Wagenaar heeft in zijne Geschiedenissen van Amsterdam (II. 192) omtrent de vroegste Doopsgezinden meer bijzonderheden opgeteekend, waarbij