derhandelingen, waarbij de meest voldoende waarborgen gegeven werden ter verzekering van het eigendomsregt op het fonds van eene eventueel op te rigten Doopsgezinde gemeente te Arnhem, en alleen strekkende om te voorkomen, dat het fonds bij het overlijden van den administrateur de Haas, voor //heerloos" zou worden verklaard en dus voor Doopsgezinde belangen zou verloren gaan, schenen aanvankelijk wèl te slagen, doch de raad van een invloedrijk beroemd predikant, met den Heer de Haas naauw bevriend, deed ze mislukken.

Met meer nadruk werd dit werk hervat, nadat genoemde de Haas in 1809 overleden was en diens weduwe, zijnde van de Hervormde gemeente, de administratie had overgenomen en op dringend verzoek geweigerd had ze af te geven. De gemeente te Zutphen tengevolge der tijdsomstandigheden in groote financiëele moeijelijkheden verkeerende, en vurig wenschende zich in bezit gesteld te zien van een fonds, waarop zij beweerde aanspraak te kunnen maken, wendde zich, op raad van den Heer Jan Kops, met den Heer Evekink vermaagschapt, destijds Agent voor den Landbouw, later Hoogleeraar te Utrecht, in 't voorjaar van

1810 bij request tot Zijne Majesteit den toenmaligen Koning

van Holland. In dit uitvoerig stuk, waarvan een afschrift nevens mij ligt, komen eenige belangrijke bijzonderheden voor met het oog op de betrekking, waarin de Doopsgezinden van Arnhem tot de gemeente Zutphen gezegd worden te hebben gestaan. — Als grond, waarop // de reclame van hun wettig eigendom" berust, wordt aangevoerd: // dat voor ruim één eeuw onder andere een lidmaat dezer Doopsgezinde gemeente, met naam Abraham Smits, zich van