jarige jonkman de bittere stervensure te gemoet; op weg naar den brandstapel wierp hij zijnen vrienden nog een laatsten groet toe, en getroost beklom hij de houtmijt om den marteldood te sterven. Zeker was zijne kalme gelatenheid tot in de uiterste ure voor de Ries een nieuwe spoorslag, om zich onverdeeld te wijden aan de zaak des Heeren.

Weldra zou ook zijn geloofsmoed op de proef gesteld worden. Kort nadat hij de moeder van Hans .Bret, eene weduwe, die veel ouder dan hij, maar waarschijnlijk niet onbemiddeld was *), had gehuwd, werd hij wegens ketterij aangeklaagd en met vervolging bedreigd. Reeds kwamen de dienaren van den markgraaf zijn huis bezetten, toen hij met zijne vrouw de wijk nam door eene achterdeur, en door eene overhaaste vlugt buiten de stad geraakte. Hier voegde zich zijn voormalige meester, een Italiaansch koopman, bij wien hij in dienst geweest was, bij hen om hem nog eene handvol gouds te schenken, als een blijk van genegenheid voor zijnen trouwen dienaar. Maar naauwelijks dit gevaar ontkomen, of de vlugtelingen vonden alras nieuwe hinderpalen op hun weg; want toen zij een dorp iu de nabijheid van Antwerpen bereikt hadden, werden zij aldaar in hechtenis genomen en verhoord. Toen kwam de Ries

*) Terwijl de Kies vóór dien tijd als boekhouder in dienst was bij een koopman (van waar de naam Hans Cassier), zien wij, dat hij later niet onbemiddeld was. Zie beneden pag. 9. Toch is deze zaak niet regt duidelijk, want Hans Alenson zegt pag. 158 van zijn Tegen-Bericht: „Desen Hans Bret, doen hij gevangen wert, was de knecht van „ Albreeht Verspeck, die geweest is een Dienaer des Woorts bij de „Waterlantsehe ghemeente " Dit berigt maakt de zaak dus wederom zeer onzeker.