zijn van 't jaar 1595 *). In de confessie nu, die aan //alle vreedlievende onder die Ouerlandtsche broederen" is aangeboden, verhaalt de llies, dat hij op eene vergadering te Alkmaar door de verzamelde broederen, die zeer geneigd waren tot den vrede, uitgenoodigd werd om eene belijdenis op te stellen over de menschwording Christi f). Daardoor hoopte men eene verbroedering tot stand te brengen met sommige gemeenten der Hoogduitschen. Hij had die taak op zich genomen, maar verklaarde in zijn geschrift uitdrukkelijk, dat hij hier geheel zijne eigene opinie volgde, en zich niet bekommerde om de gevoelens der overige Waterlanders omtrent dit punt §). Yoorts beweerde hij daarin, dat zoowel de leer der Mennoniten omtrent dit vraagstuk als die der Calvinisten dienaangaande met de Heilige Schrift in strijd was, en sprak hij in één zijner artikelen de eerste der beide stellingen uit, later door van Dalen in zijn brief besproken. Of deze vredespresentatie inderdaad gunstige gevolgen gehad heeft, weten wij niet.

Weldra werd de ïties ook in de gelegenheid gesteld om de kenmerkende leerstukken der Doopsgezinden tegen andersdenkenden te verdedigen. Zoo was 't bij voorbeeld

*) Dat van Jacob Schay is van Februarij, dat van Jan Denckerman van Augustus van dat jaar; op 't stuk van den eerstgenoemde schreef de Ries nog een repliek, dat, evenals de confessie zelve en de beide tegenschriften, nog in handschrift aanwezig is.

f) Mogelijk is dit het stuk, waar Maatschoen, bij Schyn, II, p. 492, van spreekt.

§) Op gelijke wijze heeft hij een stuk geschreven, getiteld: Clare Aenwysinge ende verclaringhe, waerin vertoont werdt dat der Mennoniten Leer van der menschwerdinghe Jesu Christi der waerheyt wederstrevende ende dat ivoort Gods enteghen is.