// eenicheyt, beleeft" is. Blaupot ten Cate spreekt (G. d. D. in HolL I Pg. 388 vlg.) van een manuscript, dat hij gezien heeft, dat op de buitenzijde 't volgende opschrift droeg van de hand van de Ries: 't versoeck van Lubbert Gerritsz. cncle dienaars van Amsterdam aen my om te maken de ahjemeyne helcentenisse des Geloofs. Het was gedateerd: Amsterdam den 28 April 1607, en door Lubbert Gerritsz. en dc gemelde dienaren onderteekend. Zij zeggen daarin tot hun leedwezen te hebben vernomen, dat hij voornemens was om dit werk nog langer te laten rusten, en verzoeken hem aan den wensch, door zoovelen gekoesterd, gehoor te geven, en 't gevraagde stuk op te stellen. Terwijl ons dit berigt dus van den één en kant geenszins aan een eenvoudig uittreksel doet denken, bewijst het aan de andere zijde, dat in 1607 de belijdenis nog niet aanwezig was, maar nog met verlangen werd te gemoet gezien.

Dat zij inderdaad in 1610 is in 't licht verschenen, blijkt ons uit meerdere geschriften. J(acob T(homasz.) spreekt van // seker Boecxken, genaemt Corte Belijdinge des Geloof s Anno 1610 in Druck wtgegeven, by een van de " Doopsgesinde Leraren." De woorden van dezen // Leraer," die hij vervolgens citeert *j, zijn ontleend aan Art. III van de confessie van de Ries, zoodat hij blijkbaar deze bedoelt, als hij van //seker Boecxken" spreekt. In de voorrede, geplaatst voor de uitgave der belijdenis van 1686, wordt uitdrukkelijk gezegd, dat //in den Jare 1610. een //Belijdenis des Geloofs is gedaen, ende Schriftelijck ghe//stelt door Hans de Rijs en Lubbert Gerritsz., beyde Die*

*) Zie: Vriendel. Aenspr. enz. Anno 1613: Letter F Fol. 1.