de zonde; doch men beschouwt ze met een oog op Christus en men zoekt malkander op te bouwen in dat allerheiligst geloof, dat de wereld overwint.

Door dat geloof zocht Segersz zijne echtgenoot te steunen ouder de zwaarte der beproeving

Eens berigtte men hem, dat de bedenking gedurig bij haar oprees, of hij voor zijne veiligheid niet te weinig had gewaakt. Met het dreigend gevaar in tijds bekend, had ze hem aangeraden, om zich minder bloot te stellen. Nu — dus vertelde men hem — kon ze de kwellende gedachte maar niet van zich zetten, waarom hij aan haren raad geen gehoor had gegeven.

Die mededeeling schokte Segersz diep. Maar zijn geloofskracht bezweek niet, en, terwijl hij voor zich zeiven bij den Heer sterkte vond, deed hij tevens, wat hij kon, om het neergebogen hart zijner vrouwe op te beuren. // Als ik hoorde van u — schrijft hij — dat gij meer // bedroefd waart, dan uw mond spreken konde, hetwelke // mij menigen traen heeft doen weenen, eu daer ik een // bedroeft herte over hebbe, want liet is een groote droef// heijd: en ik verstond, dat soude wesen, omdat gij mi j // dikwils geseijt soud hebben, om van Assuerus *) te gaan //en dat ik het niet gedaen hebbe, datwelk mij menigen // traen gekost heeft en hertelijk leed is; nochtans kan ik //tegen des Heeren wille niet doen, en hadde 't sijn wille //geweest, hij soude ons wel een uitkomst gegeven hebben, //maer hij heeft ons mate gestelt en wij sullen daer niet h overgaen. Aldus konnen wij den Heer niet ontloopen;

*) Denkelijk Assuerus van Gbermont, een geloofsgenoot, die den argwaan der Inkwisitie reeds vroeger opgewekt en met wien Segersz welligt al te in het oogloopend omgang had.