beurt in die gemeente had vervuld, werd ontwijkend beantwoord, waarop de Rotterdamsche kerkeraad besloot hem, // wel niet als zijn regt, maar tot bevordering der onderlinge liefde en eendracht" den rang van proponent en daarmede de jaarlijksche toelage van ƒ 400 toe te kennen. Dit geschiedde in November 1774. Al spoedig bleek het dat zij des noods de moeiten en onaangenaamheden aan deze zaak verbonden, hadden kunnen sparen, aangezien Jan van Gilse reeds in December te Zaandam beroepen werd op een tractement van ƒ 800.

De //tweede jongeling" die in aanmerking kon komen voor Jan Bisschops gunstige beschikking, werd eerst later gevonden in de persoon om Eke Menalda, zoon van den toenmaals in dienst zijnden predikant Jan Menalda, die daarom met zijn' collega Jacob Ouwejan in zeer onaangenamen twist geraakte, waarbij alles behalve liefelijke en liefderijke brieven en protesten gewisseld werden. Ds. Ouwejan achtte het met de kieschheid en bescheidenheid niet bestaanbaar, dat Ds. Menalda dit voordeel voor zijn' zoon had aangevraagd, en beweerde bovendien '/ dat het alleen eenen Zonnist ten goede mogt komen, terwijl Ds. M. een Waterlander was," een bepaling in Jan Bisschops aanbod geenszins voorkomende en ook in geenen deele, naar het schijnt, in den geest van den vrijzinnigen man, die, hoewel zelf tot de Ylamingers behoorende, in zijn testament aan elk der drie leeraren, van welke belijdenis ook, een legaat van ƒ 1200 had vermaakt *). Eke Menalda werd in

*) Hij was in 1771 overleden, en legateerde aan elk der dienstdoende diakenen ƒ 300 en aan J. van Gilse ƒ 200, terwijl overigens, behoudens eenige bepalingen, de gemeente zijn geheele vermogen erfde.