zing van de in der tijd gemaakte contracten, hetgeen voorzeker voor de goede verstandhouding weinig bevorderlijk was. Het gevolg was, dat sommige broeders en zusters van de Vlaamsche belijdenis het hof van Holland verzochten eene scheiding te willen bewerken, en aangezien de Vlaamsche leden de kerkeraads-vergaderingen, waarop over de bestaande verscheuring en de middelen tot herstel zou beraadslaagd worden, niet meer bijwoonden, bleven dezen onvoltallig en konden geen wettig besluit nemen, zoodat alles in een' toestand van groote verwarring verkeerde. Toen evenwel de eerste opgewondenheid voorbij was, konden de kerkeraads-vergaderingen weder geregeld gehouden worden en werden nieuwe pogingen van schikking beproefd en nieuwe bezwaren opgeworpen.

Broeder Ouwejan vraagt en verkrijgt inzage van de boeken en papieren, die betrekking hebben op de vereeniging en beklaagt zich later dat zij hem geweigerd zijn, althans zoo als hij het begeerde. Nieuwe onaangenaamheden. Eindelijk brengt Jan Ouwejan een voorstel in, zoo als hij zegt, namens alle leden van de Vlaamsche belijdenis, maar alleen door hem onderteekend. Hij stelt voor: te beroepen Ds. W. S. Hoekstra te Blokzijl, verder de plaatsen der diakenen die zullen aftreden, te doen vervullen door Vlamingers, tot dat het getal gelijk is en voorts te bepalen dat allen, die, hetzij door den doop, hetzij door attestatie tot de gemeente zullen toetreden, schriftelijk moeten verklaren, welke belijdenis zij zijn toegedaan; vervolgens, als een der plaatsen van de thans fungerende leeraars vacant wordt, het beroep te doen geschieden door den geheelen kerkeraad uit eene nominatie, alleen door de Vlaamsche broeders te formeren, en later bij afwisseling aan de