Vatten wij nu de medegedeelde opmerkingen zamen, dan wordt het duidelijk dat Mennoos persoonlijke werkzaamheid (zijn schriftelijke niet in aanmerking genomen) onder de Nederlandsche Doopsgezinden zich bepaalt tot het waarnemen van 't vermanersainbt te Witmarsum in 1536, tot zijne evangeliebediening te Groningen van 1537 tot 15-11 en misschien te Amsterdam van 1541 tot 1543, met enkele uitstapjes in de provinciën Groningen, Friesland en Noordholland ; en voorts dat hij, gelukkig boven velen zijner ambtgenooten, 't geregt niet in handen viel, daar hij bij tijds de vervolging ontweek en reeds hier in praktijk bragt, wat hij later ook buiten 's lands volhield, om namelijk zich altijd daarheen te begeven, waar voor 't oogenblik de strengheid het minst en de verademing het grootste was.

Nog e'éne bijzonderheid heb ik ten slotte uit het leven van Menno mede te deelen. Ze betreft zijne prediking waaromtrent ons tot nog toe geene enkele bijzonderheid bekend was dan alleen het voorval te Eenigenburg *) en is ontleend aan eene bekentenis van zekere Metken, huisvrouw van Jacob Yrancken, op 't slot van Valkenburg afgelegd den 28sten Augustus 1547, waarvan het proces-verbaal op het rijksarchief te Brussel bewaard wordt. Metken was in 1515 te Boosteren in Opper-gelre (ambt Montfort) geboren en had aldaar in 1535 op een „ winhof f)" van zekeren

draagt, is het duidelijk dat Menno bij zijn opgave gebruik maakt van den ouden stijl, volgens welken Jan. 1544 Jan. 1543 heette.

*) Werken bl. 350.

t) Boerderij.

10*