Herman van deu Berglie den doopsgezinden vermaner Smeken van Trichfc *) hooren preeken. Hij had haar „ tregie woord Gods" onderwezen, en geleerd // te achtervolgen en n onderhouden 't geen dat God geboden heeft en anders niet; n en dat men van nieuws moest geboren worden, en eerst 1/ gelooven en dan gedoopt worden, en datmen de kinderen 1/ niet doopen zou, vóór dat zij geleerd en tot verstand ii gekomen zouden zijn, mits -f) dat zij in 't bloed Christi ii waren gereinigd." Na afloop van u tsermoen' was Metken zoo diep getroffen geweest, dat zij van hem verlangde gedoopt te worden, waarop Smeken haar doopte ,/ met wah ter, 't welk hij haar op haar hoofd goot §) zeggende „die spreuk: ik doop u in den naam des Vaders, des „ Zoons en des Heiligen Geestes, zeggende ook tot haar «de spreuk: sta op en wil niet meer zondigen." Tegelijkertijd met haar werden een zekere Michiel, wagenmaker van beroep, en zijn huisvrouw gedoopt. Zeer kort daarna trouwde zij met den ambachtsman Jacob Vranken en vestigde zich te Visschersweert. Sedert dien tijd was zij nooit te biecht geweest, maar // diende Sondags God in haar camer ende badt." Zij verklaarde niet stellig te weten, of

*) Zoo noemt zij hem: iu de schoutsrekeningen van Antwerpen, waar hij in 1537 voorkomt als „metten vure geexecuteert" heet hij voluit Jan Smeken van Tricht: waarschijnlijk is hij dezelfde als Jan van Tricht, die in 1534 of 1535 Matthijs van der Donck en zijn huisvrouw te Leuven doopte (zie T. J- van Braght a. w. II bl. 144), cn die in Aug. 1536 op de vergadering te Boekholt zich ernstig tegen

de geweldenarij der Munsterschen en der Batenburgers verzette.

f) Vermits.

§) Doop bij overstorting (niet bij besprenging) zoo als later ook altijd bij do Doopsgezinden in gebruik is gebleven.