Ingeval een der Diakenen (Kerkeraadsleden) tusschenlijds komt te overlijden, of vóór het einde der bepaalde (drie) jaren mogt aftreden, wordt zijne plaats eerst aan het einde des jaars vervuld, en intusschen zijn werk door de overigen waargenomen. De voor zulk een geval benoemde dient slechts zoolang als de afgetredene nog had moeten dienen, doch is alsdan terstond weder verkiesbaar.

§ 3. Pligten en bevoegdheid van den Kerkeraad.

Aan den Kerkeraad, als daartoe door het vertrouwen en de keuze der Broederschap geroepen, is opgedragen de zorg voor en het bestuur over de geestelijke en tijdelijke aangelegenheden der Gemeente; zoodat hij hare belangen Inoet voorstaan en haar naar buiten vertegenwoordigen, — voor de handhaving van orde, eensgezindheid en goede zeden in haar waken, — en in 't geheel alles behartigen wat tot hare welvaart en volmaking kan strekken [opdat zij beantwoorde aan het groote en heilzame doel, waartoe de Heer ons in eene Christelijke Gemeente vereenigd heeft]. Eigenaardig zorgt wel de Leeraar meer voor de geestelijke, de Diakenen voor de tijdelijke belangen; doch zóó, dat de geheele Kerkeraad met gemeenschappelijk overleg alles behartigt en bestuurt.

Bepaaldelijk is aan hem opgedragen: 1°. de zorg, dat de prediking des Evangelie's en het onderwijs der jeugd geregeld en behoorlijk plaats vinde, op de meest doelmatige en stichtelijke wijze; dat dus ook in geval van vakature de noodige stappen gedaan worden tot verkrijging van