,i te worden." Waarschijnlijk droeg Tjaard van Aylva, destijds grietman van Wonseradeel, onder wiens gebied Pingjam en Witmarsum behoorden, die bovendien zelf te Witmarsum zijn verblijf hield, er kennis van, dat de pastoor en de vicaris zijner woonplaats in 't bezit waren van zoodanige boeken en eischte hij ze op. Dat echter deze eisch te vergeefs was blijkt uit fol. 74 van de u 9e Reen ckeninck Johans Rattaller van den Rentmeesterschappe//Generael van Oestvrieslant, van 1 Oct. 1527 tot 30 ,/Sept. 1528." Daar toch komt de merkwaardige uitgaaf voor aan den procureur-generaal van 't Hof van Friesland //Cornelis Camerhouwer de sotnme van vier pondt 16 scheli, lingen van 40 groten vlaems tpondt, ende dat voor syne //vacatiƫn van drie dagen tot 32 Sch. fls., ende dat ter ,/cause van een Reyse, by hem gedaen te Witmarsum, al// dair hy de kisten van den pastoir en de vicarius upge//slagen heeft ende daer uuytgehaelt de boecken van Mer/, tinus Luyter ende anderen zyner adherenten; dit all bree// der blyckende by der voorn, ordonnantie, die men hier

// ouerleuert, dairomme hier IIII L. XVI Sch "

Geestelijken derhalve, die verboden kettersche boeken lazen en achterwege hielden, woonden in de onmiddellijke nabijheid van Menno, terwijl hij te Pingjum verblijf hield, en gingen zeer waarschijnlijk met hem om. Waarlijk, toen in 1531 Menno de pastorie te Witmarsum betrokwas de ketterij er niets vreemds en waren in datzelfde huis de boeken van Luther, Bucer en Bullinger, die hij er raadpleegde *), reeds

*) Zie folio-uitg. zijner werken, bl. 2566.