Nieuwe en Oude Maas beide ongeveer 7 km. Per jaar dus een gemiddelde verplaatsing van ± 230 m.

Evenals bij het kaartje van 1908 kan ook thans geen juiste definitie van deze grenzen worden gegeven; men kan echter ongeveer aannemen dat de gemiddelde chloorgrens van 300 mg/1 is aangehouden.

Op het Hollandsch Diep veranderde betrekkelijk weinig in de ligging van de zoutgrens. Weliswaar zijn er slechts weinig recente en oude metingen bekend, doch voldoende om deze uitspraak te rechtvaardigen. Ook op het Spui verandert weinig.

§ 13. Factoren die het chloorgehalte der benedenrivieren beinvloeden

De vraag of men de ligging van de zoutgrenzen op de benedenrivieren in de toekomst in gunstigen zin zal kunnen beinvloeden voert tot de vraag: welke zijn de invloeden die van nature of door het ingrijpen van de menschen hierop werkzaam zijn?

Het mechanisme van de zoutwaterbeweging in benedenrivieren is

Fig. 12. Schematische voorstelling van een zoutwig in den mond van een benedenrivier. Men lette op den landwaarts gerichten stroom van zout water langs den bodem en op de menging (brakwatervorming) aan de bovenzijde

van de wig.

vrij ingewikkeld. Door het grooter soortelijk-gewicht wordt in normale riviermonden zonder getij en met voldoende diepte in den mond een zg. zoutwig gevormd (fig. 12). Men kan zich nu voorstellen dat de zoutwig door de eb- en vloedbeweging heen en weer trekt en krijgt dan een tamelijk goed denkbeeld van hetgeen er in hoofdzaken werkelijk gebeurt. Met den vloed wordt de wig op den Waterweg gemiddeld ongeveer 15 km in landwaartsche richting verplaatst, met de eb evenveel in zeewaartsche richting.

Er is echter een factor die de zaak veel ingewikkelder maakt en dat is de menging van het zoute en het zoete water, dus het vormen van brakwater. Denkt men zich weer een rivier zonder getijwerking, dan mengt zich het over de bovenzijde van de wig stroomende zoete water met het zoute, zoodat de overgang tusschen zoet en zout niet scherp, doch sterk verdoezeld is. Doordat dus zout water uit de wig in de bovenste lagen van den riviermond als brakwater tot afvoer komt, moet, wil de wig in stand blijven, een zoutwatertoevoer aan den bodem plaats vinden, in den geest zooals in fig. 12 is geschetst.