hoofd zien die de opkomst der steden óf hebben gekenmerkt óf in een bepaalde richting hebben gedreven. De rol der kerken is voor de steden niet minder groot dan die van het wereldlijke gezag en van haar oorspronkelijke functie.

Met het oog op de oudste kern der binnenstad is het een even opvallend als typeerend verschijnsel, dat de hoofdkerk in de Nederlandsche steden in verreweg de meeste gevallen volkomen aan de periferie is gelegen. De sterkste uitersten zijn hier die gevallen waar de parochiekerk oorspronkelijk geheel buiten de veste lag, zooals in Dorestad, in Nijmegen, in Harderwijk, misschien ook in Gouda38). Niet alleen in de „vicus-steden" is deze excentrische ligging de norm, maar ook in de castrum-steden. De beroemde toren van St. Maarten in Groningen verrijst op het uiterste buitenhoekje van de oude kern; de prachtige Lebuïnuskerk in Deventer ligt nabij de rivier de IJsel, en de grens van de oudste kern loopt midden door het tegenwoordige gebouw. Dit laatste geval kan natuurlijk gedeeltelijk verklaard worden door de bijzondere functie, die de „river side" in tal van Nederlandsche steden had en heeft te vervullen: de torens der Groote Kerk waren tevens bakens voor de scheepvaart, en in dit opzicht mogen de Oldehove in Leeuwarden, de Lebuïnuskerk in Deventer, de Groote Kerk in Dordrecht en tal van andere voorbeelden op één lijn worden gesteld. Deze extreem excentrische ligging heeft later in de meeste gevallen haar beteekenis verloren, en door de geleidelijke stadsuitbreidingen is de hoofdkerk ook daar ten slotte in een vrijwel centrale 1'gging gebracht, waar niet, zooals in Nijmegen of Harderwijk, een bewuste verplaatsing der parochiekerk naar het hartje der stad is geschied. Thans vormen de Groote Kerk in Zwolle evenals de Martinikerk in Groningen of de Stevenskerk in Nijmegen het middelpunt der betrokken steden, en hetzelfde geldt ook voor Amersfoort, Delft e.a.. In Arnhem is door de uitbreiding der stad in de richting naar de Sabelspoort de excentriciteit eenigszins verzwakt, en slechts in uitzonderlijke gevallen zooals Alkmaar, Kampen e.a. is deze excentriciteit nog gehandhaafd en een merkwaardig kenmerk van die steden gebleven.

De extreem periferische ligging der kerk heeft een merkwaardig gevolg gehad. Doordat de kerk in zoo vele gevallen juist op de grens van de oudste kern was gelegen, kwam door een latere stadsuitbreiding niet alleen nieuwe ruimte naast de kerk binnen de ommuring te liggen, maar was er tevens ook een reden om de kerk op deze nieuw beschikbare ruimte en evenredig met de toegenomen beteekenis der stad te vergrooten. De kerk is over de grens der oudste kern heengegroeid door den aanbouw van nieuwe gedeelten, en deze grens tusschen een „oude" en een „nieuwe" kerk is nog in de tegenwoordige structuur der kerkgebouwen na te gaan. Het geval van de Lebuïnuskerk in Deventer staat niet alleen; tegenhangers vormen bv. de Akerk in Groningen 39) en de Groote Kerk in Haarlem, denkelijk ook

38) Zie dit Tijdschrift 2/LVIII, 1941, pag. 48.

39) Dé A-kerk in Groningen is in haar geheel pas in de 13e eeuw opgetrokken, •dus na den eersten stadsuitleg.