Muntendam en hij belette den gravers het werk. Op bevel van Willem Lodewijk, sedert 1594 ook Stadhouder van Groningen en Drente, werd toen door Jan Sems de grenslijn bepaald. Hij trok de naar hem genoemde Semslinie van de Wolfsbergen naar het kasteel Terhaar benoorden Ter-Apel, met den Martinitoren als uitgangspunt. Hiermee waren evenwel de moeilijkheden geenszins ten einde. In 1654 werd Wildervanck door de Drenten zelfs gevangen genomen en opgesloten in den toren van Rolde. Nadat hij in 1661 was gestorven, werden voorloopig geen nieuwe veengebieden ontsloten. Men bepaalde zich tot het verturven van de reeds aangesneden veenstreek en tot ontginning der dalgronden in deze „oude veenkoloniën." Toen evenwel in de tweede helft van de 18de eeuw de turfproductie aanmerkelijk begon te verminderen, ging de stad Groningen uitzien naar nieuwe veengebieden. Zij kocht bezuiden Wildervank langs de Semslinie de gronden geleidelijk op en in 1764 werd een begin gemaakt met het graven van het Stadskanaal. Er waren evenwel weer voortdurend moeilijkheden met de Drenten. Pas in 1817 hakte Koning Willem I den knoop door en kwam het Convenant tot stand. Daarbij werd de kwestie van de aansluiting der kanalen in het Oostermoer op het Stadskanaal geregeld en werd de provinciale grens vastgelegd. De Semslinie werd over de Mussel A doorgetrokken tot den Schaapsberg; vandaar gaat zij zuidwaarts tot den Monnikendijk en vervolgens weer zuidwaarts langs de Ruiten A10). Deze voortzetting van de Semslinie heet Koningsraai en voegde de vroegere bezittingen van het klooster Ter-Apel bij de provincie Groningen. Toen pas kon gedacht worden aan het verder graven van het Stadskanaal en zoo is het te begrijpen dat eerst in 1856 de stadsbezittingen van Terhaar en Ter-Apel bereikt werden.

Ook aan de oostzijde vormden de hoogvenen eeuwenlang een grensstrook. Dit moeras is grootendeels pas in de 20ste eeuw ontgonnen, toen na het graven van de Westerwoldsche kanalen de afwatering verbeterd kon worden. Langen tijd heeft men met het oog op de verdediging den moerassigen toestand zooveel mogelijk in stand gehouden. Uit het veen verhief zich behalve de keileemheuvel de Hasseberg alleen de tange, waarop in het begin van den Tachtigjarigen Oorlog het fort Boertange werd gesticht, omdat deze zandrug den eenigen toegangsweg uit het oosten vormde. Het was verboden de gronden in cultuur te brengen of er vee te laten weiden, het veen te branden om er boekweit te verbouwen, er paden of wegen in aan te leggen. Strenge controle werd uitgeoefend op het onderhoud der leidijken die het inundatiewater moesten tegenhouden. In 1672 werd in de Ruiten A benoorden Sellingen bij het tegenwoordige gehucht Rijsdam een dam van rijshout gelegd om een deel van het water langs de Nieuwe Ruiten A naar de vesting Boertange te leiden, ten einde de omgeving daarvan onder water te kunnen zetten. Toch moest ook hier een grenslijn worden vastgesteld, want de bewoners aan weerszijden van het moeras hadden voortdurend geschillen. In 1764 werd een contract

10) De bovenloopen van de Ruiten A en Mussel A zijn door de verveningen later grootendeels verdwenen.