fing aan de oostkust van Sumatra in recenten tijd leveren de schelpenheuvels 9) (kjökkenmöddings), die ook in Europa aan de Deensche, Fransche en Portugeesche kusten en ook in Achter-Indië voorkomen (Aymonier, 1'Histoire du Cambodge).

Deze Kepah-heuvels, die o.a. op de onderneming Boeloeh Tjina der Deli Maatschappij in Deli zijn aangetroffen, hebben een hoogte van eenige meters en een lengte van 30—50 meters. Zij zijn gevormd door etensresten en keukenafval onder vroegere paalwoningen der kampongbewoners, moeten zich dus tijdens de vorming der heuvels aan het strand hebben bevonden en stonden toen onder water. Aangezien zij thans tien en meer kilometers van de kust zijn verwijderd, is het duidelijk dat ter plaatse waar zich deze schelpenheuvels bevinden vroeger het strand moet zijn geweest, zoodat de kust toentertijd een tiental kilometers meer landwaarts moet hebben gelegen dan thans.

Rhizofore n-v e g e t a t i e. Een belangrijke, maar door verschillende schrijvers verschillend gewaardeerde factor bij dit bodemverheffingsproces in het alluviale gebied der oostkust van Sumatra vormen de mangrove-bosschen, die bijna overal de kustzoom bedekken en met hun labyrintisch net van wortels het aangevoerde slib vasthouden en daardoor den bodem ophoogen. De rhizoforen kunnen evenals de nipah de voortdurende inundatie zeer goed verdragen en vormen daardoor een vegetatie, die zich bij uitstek voor dit lage gedeelte der kust eigent. Tal van schrijvers zooals Prof. Reinwardt, Dr. Mohnike, Dr. Neumann, Ir. van Es en Prof. Molengraaff kennen aan deze rhizoforen een grooten invloed toe op de landaanwinning 10).

Overstroomingen. Is de kuststrook opgehoogd door fluviatiele en marine afzettingen daarbij geholpen door de mangrovevegetatie, de meer binnenwaarts gelegen riviervalleien zijn opgehoogd door het rivierslik van het inundatiewater der bandjirende rivieren en door met regenwater afgevoerde erosieproducten. Vooral daar waar de rivieren in de vlakte treden en haar snelheid vrij plotseling

9) Van het Engelsche kitchen-midden („midden" voor dunghill = mesthoop) welke naam door Deensche archaeologen wordt gegeven aan de schelpenhoopen van eetbare mollusken, vermengd met afgekloven beenderen stukken aardewerk, overblijfselen van gereedschappen van steen, hoorn en been ot hout op de Deensche eilanden in de Oostzee. Deze schelpenheuvels zijn in üuropa prehistorische overblijfselen. Echter niet in den Indischen Archipel waar zij uit historischen tijd stammen. Ieder die hier langen tijd aan de kuststreken verblijf houdt kan nog heden ten dage in de strandkampongs onder de paalwoningen deze schelpenheuvels zien ontstaan. (Zie Stein Callenfels

, ' Rapport over een dienstreis door een deel van Sumatra. Oudheid¬

kundig Verslag, 2e kwartaal, 1920, pag. 74).

10) Mohnike, Otto, Bangka und Palembang. — Neumann, T. B„ Het Panaien Bilah-stroomgebied [dit Tijdschrift II (1885), III (1886) en IV (1887)] —

7"ts' ui ,va"V.Toel,chtlng bij blad XV van de Geologische Overzichtskaart. (Jaarboek v.h Mijnwezen in Ned. Oost-Indië, 45e jaargang, 1916). — Molengraaff, G. A. F., De Zeeën in Ned. Oost-Indië.