onder intensiever gouvernementscontróle staat, is er nogal variatie in de kwaliteit van de katoen van het Noordoosten. Geknoeid wordt hoofdzakelijk door de kleine ginners. De grootere ginnerijen houden de soorten wel uit elkaar. Het is voor hen gemakkelijk bij den opkoop te constateeren of men soorten door elkaar gemengd heeft, want de drie genoemde soorten zijn aan de pitten te onderscheiden; sertao heeft nl. geen linters, serido wel, en verde heeft groene peervormige 2aden.

Ook meer in het binnenland hebben de groote exporteurs ginnerijen. Op foto 7 ziet men een ginnerij te Patos; de aanvoer is zoo groot geweest dat men de ruwe katoen grootendeels buiten heeft moeten opstapelen.

Bij Fortaleza propageert men in het regenrijkere gebied het aanplanten van de eenjarige variëteit „expresse" en van de meerjarige ,,moco" katoen.

Van Campina Grande naar Fortaleza loopt, volgens de „mappa pluvimetrico" van de IFOCS, de weg tot halverwege Patos door het allerdroogste gebied (200—400 mm en 400—600 mm jaarlijksche regenval). Verder gaat dan de tocht tot Fortaleza geheel door gebied waar 600—800 mm valt, met uitzondering van een kring om Cajazeiras met 800—1000 mm regen. Om Fortaleza ligt een regenrijker streek, zoodat men ± 30 km voor Fortaleza al weer buiten het dorre gebied is.

Het terrein in den staat Paraiba is soms heuvelachtig en de hoogste punten langs den weg zijn ± 400 m boven zee. In het allerdroogste gedeelte vindt men vooral op steenachtig terrein lage doornstruiken, waartusschen cactus-soorten en als bodembedekking Bromeliaceae opvallen (foto 8 en 9). Soms zijn deze struiken zeer verspreid en laag (foto 10). In aanplantingen van overjarige katoen heeft men soms de cactus laten staan (foto 11); de katoenplanten lijken op een verzameling verbrande struikjes. Het geheel is het meest troostelooze landschap dat ik ooit heb gezien; men zou denken dat de uitdrukking „woestijnachtig landschap" hier op haar plaats zou zijn, maar dit is erger dan wat ik in de „semi-deserts", waar ik in Zuid-Afrika en Australië doorheen reisde, heb gezien. Daar heeft de flora zich aangepast aan de omstandigheid dat er soms in één, tot wel zeven jaar geen neerslag valt; de struiken en boomen hebben er leerachtige bladeren, doch zijn tenminste groen of groengrijs. De flora van Noordoost-Brazilië heeft zich echter aangepast aan het jaarlijksche terugkeeren van de regens; het zijn, met uitzondering van de Cactaccn en de Bromeliaceae, op enkele uitzonderingen na loofverliezende struiken en boomen en een groot aantal éénjarige gewassen.

De vegetatie weet direct profijt te trekken van de eerste regenbuien. De geweldige ommekeer die dan in het landschap optreedt maakt een grooten indruk op iedereen. Alles wordt groen, en daar waar in het geheel niets van vergetatie te zien was, verschijnt plotseling een vrij weelderige korte flora. Van de eerste regenbuien profiteert ook de landbouwer, vooral voor het in den grond brengen van het