de gewone vangkanalen terug te winnen. Hier is dus sprake van duinbevloeiing, een gedachte die in het begin dezer eeuw door ir. Pennink, den toenmaligen directeur der Amsterdamsche waterleiding, naar voren is gebracht. Beide steden willen den waterstand in de duinen verhoogen, om daardoor den diepwatervoorraad te doen toenemen.

Terwijl deze plannen nog in een stadium van voorbereiding verkeeren, heeft de Leidsche Duinwatermaatschappij in April 1940 een proef met duinbevloeiing genomen op haar terrein tusschen Katwijk en Wassenaarsche Slag. Na een overeenkomst met eigenaars van gronden aan de binnenzijde der duinen is zij overgegaan tot stichting van een pompgebouwtje, waarin eenerzijds water wordt opgepompt om de terreinen dezer eigenaars te bevloeien, anderzijds echter water wordt geperst in een stuwmeertje op 9^2 m hoogte in de duinen, waaruit het in vloeibedden ter grootte van 25 ha stroomt. Het zakt in den bodem en mengt zich op natuurlijke wijze met het duinwater. Het opgepompte water is afkomstig uit de Groote Watering, een wetering aan de binnenzijde der duinen, die bij Valkenburg in den Ouden Rijn uitmondt. Het water van deze wetering is een groot deel van het jaar in samenstelling gelijk te stellen met duinwater. Zoodra echter in droge perioden het chloorgehalte boven 125 mg/1 stijgt, wordt het oppompen gestaakt, om verzouting der duinen te voorkomen. De voorloopige resultaten dezer duinbevloeiing worden zeer gunstig genoemd.

Deze proeven zouden van veel wijder strekking kunnen worden, indien het mogelijk zou blijken in de toekomst Rijnlands boezemwater voor bevloeiing te gebruiken. Rijnland is reeds sedert 1927 werkzaam om de verontreiniging van zijn boezemwater te bestrijden. Vooral de laatste jaren is door den sterk vermeerderden inlaat te Gouda en door doeltreffender boezembeheer het chloorgehalte aanmerkelijk teruggeloopen, zoodat het in de omgeving van het Brasemermeer en Wijde A ruim voldoet aan de voor drinkwater gestelde eischen van samenstelling. Aan den ingenieur van Rijnland, Ir. P. de Gruyter, is door het hoogheemraadschap een onderzoek opgedragen naar de mogelijkheid, boezemwater voor de waterleidingsindustrie beschikbaar te stellen. Daar ook de bodemcultuur (tuinbouw en veeteelt) en de industrie dringend behoefte hebben aan zuiverder boezemwater van laag chloorgehalte, bestaat hier een goede gelegenheid verschillende belangen tegelijk te dienen.

(Ontleend aan een artikel van F. Landmeter in het Tijdschrift voor het Onderwijs in de Aardrijkskunde, December 1940)

Rijn en Rhóne. — Het bericht dat een Zwitsersche reederij een filiaal in Marseille heeft geopend, belicht opnieuw de concurrentie tusschen de Noordzee- en Middellandsche-Zeehavens ten aanzien van de verzorging van Zwitserland.

De afstand van Zwitserland via den Rijn naar de dichtstbijzijnde Noordzeehaven bedraagt 830 km en die via de Rhóne naar de Middellandsche Zee 495 km, maar toch heeft de Rhóne ten gevolge van haar slechte bevaarbaarheid een enormen achterstand ten opzichte van den