volgt de Groote en Kleine Antillen, vervolgens de kusten der Guyana's en van Brazilië, om via de groote steden in het zuiden van dit laatstgenoemde land den La Platamond te bereiken. Deze route vormt echter niet de kortste verbinding. Een aanzienlijke bekorting wordt verkregen door van Miami eerst de Caraïbische Zee over te steken naar Panama en vervolgens de Zuidzeekust te volgen tot de hoogte van Bolivia, om vandaar via het noorden van Argentinië richting te nemen naar Buenos Aires. Van Miami vliegt men via Brazilië in ruim 5 dagen en via Panama in ruim 4 dagen naar de hoofdstad van Argentinië, zoodat laatstgenoemde route een vollen dag korter is.

Door de ontdekking van uitgestrekte, als landingsterreinen te gebruiken savannen in het binnenland van Brazilië, daar waar men tevoren meende dat alles met oerwoud zou zijn bedekt, kan de Atlantische vliegroute voortaan den grooten omweg langs de vooruitstekende punt van Brazilië verlaten. Het ligt in de bedoeling om in de naaste toekomst van Belem aan den Amazone-mond met één tusschenlanding rechtstreeks naar Rio de Janeiro te vliegen, hiertoe in staat gesteld door de als noodlandingsterreinen te benutten savannen. Op deze wijze kan, wanneer tevens het aantal tusschenlandingen op het traject Miami-Belem wordt beperkt, de reisduur tot 36 vlieguren worden verkort. Daar voorloopig alleen overdag zal worden gevlogen beteekent dit, dat de totale reis van Miami naar Buenos Aires 3 etmalen vereischt. Er zijn echter reeds voorbereidingen gaande om op het parcours ook met het nachtvliegen een aanvang te maken en zoodra dit kan worden toegepast zal de reis van New-York naar Buenos Aires ingekort kunnen worden tot twee maal 24 uur. Bij de opening van den geregelden vliegdienst tusschen deze twee steden in 1930 werd de afstand afgelegd in 9 dagen.

(Publicaties van de Algemeene Nederlandsche Verkeersfederatie, Sept. en Oct. 1940).

Autowegen in de Argentijnsche pampa. — Bij den aanvang van het spoorwegtijdperk bezat het Argentijnsche pampagebied, dat zich uitstrekt over een oppervlakte van 500000—600000 km2, geen gebaande wegen. Er waren immers geen dorpen in de pampa die verbindingswegen noodig hadden. Het verkeer dat zich naar de kleine zelfstandige productiecentra in het westen (Mendoza—wijn) en in het noorden (Tucuman—suiker en Salta—lederwaren en weefsels) richtte, gebruikte de pampa als doorgangsgebied en bewoog zich voort langs wagensporen, die meer of minder willekeurig hun weg door de eindelooze vlakten kozen. Omstreeks 1850 vereischte op deze wijze een transport van 30 ton per ossenwagen van Buenos Aires naar Salta en terug (4700 km) 14 wagens met 20—30 voerlieden en duurde een jaar. Toen de spoorwegen de pampa binnendrongen veranderde er slechts weinig in den primitieven toestand der landwegen. Wel kwamen eenige belangrijke aanvoerwegen naar de spoorwegstations tot stand, doch ook deze nieuwe „kunstwegen" veranderden bij regen in een taaie brij, waardoor de ossenwagens met voorspan moeizaam vorderden. Aldus is het te verklaren dat de vrachttarieven der wagentransporten naar de spoorwegstations niet naar den af te leggen afstand