Ëij de rondvraag stelde Mej. Dr. Hol de vraag of er geen mogelijkheid bestond in deze benarde tijden reductie op de contributie voor het lidmaatschap te geven; het Huishoudelijk Bestuur zal elk dergelijk verzoek afzonderlijk in beschouwing nemen.

' Na den koffiemaaltijd hield Drs. F. H. van Naerssen een voordracht over: „De ontwikkeling van de Hindoejavaansche kunst", welke voordracht met lichtbeelden werd geïllustreerd.

Spreker begon zijn voordracht met er aan te herinneren dat gedurende de Hindoejavaansche geschiedenis het cultuurcentrum van West-Java naar Midden-Java en van daar naar Oost-Java, als het ware mèt de heerschende kraton is meeverhuisd! Hindoejavaansche kunst was dus blijkbaar kratonkunst. Aan het hof en slechts in dé omgeving daarvan bestond Hindoejavaansche kunst, daarbuiten trof men voornamelijk Javaansche uitingen van cultuur, die door de desa's gedragen werden. Hoe eendrachtig ook de desa's waren — het ingewikkelde sawah-irrigatie-systeem vereischte een solidairen gemeenschapszin — de wong tani waren economisch niet in staat de grootsche bouwwerken te scheppen en de litteraire milieu's te onderhouden. Hiertoe was slechts het vorstenbestuur bij machte, dat als een overkapping over de honderden desabéstüren de beschikking had over de middelen daarvoor. Op de verplichte opbrengsten van het land, drwya haji (letterlijk vorstenbezit)' geheeten en de vorstendienstplichten, bwat haji, steunde dan ook de Hindoejavaansche cultuur. En slechts de vorst kon hièrop rekenen. Vandaar dat men kan zeggen dat Hindoejavaansche kunst, kraton-kunst was.

Na deze inleiding toonde spreker, aan de hand van lichtbeelden, hoe zich de Hindoejavaansche kunst heeft ontwikkeld van de vroeg Midden-Javaansche tot de laat Oost-Javaarische periode. Op MiddenJava waren aanvankelijk kleine, sober versierde, alleen staande bouwwerken de uitingen van de bouwkunst. De tempeltjes op het Diëngplateau zijn hiervan voorheelden. Al spoedig echter, ± de zevende eeuw, ziet men de reusachtige bouwwerken ontstaan als de Baraboedoer, Prambanan, etc.. Bouwwerk-complexen waren het, meestal geordend volgens streng symmetrische plattegronden, in tegenstelling met de tempelcomplexen op Oost-Java (Panataran) waar van symmetrie geen sprake is. Op Oost-Java bouwde men bij voorkeur terrassen maar dan niet als de Baraboedoer, waar' de terrassen symmetrisch zijn met een gemeenschappelijk middelpunt, doch terrassen die als het waren naar achter zijn geschoven (behalve Djago en Panataran, vooral bij de tempels op de Penanggoéngan).

Het detailwerk, de sculptuur, vertoont ook verschillen: op MiddenJava sober en realistisch, op Oost-Java druk en gestyleerd.

Tenslotte wees spreker nog op een typisch Indonesischen inslag in de Hindoejavaansche kunst. Aan de hand van voorbeelden werden gelijkenissen tusschen siermotieven, gevonden in de oud-Javaansche kunst en die toegepast door de bewoners van de oostelijk van Java gelegen eilanden — bijvoorbeeld Soembawa en Flores — getoond.