Vergelijken wij nu de resultaten der metingen onzer urnschedels van Melolo met die, door Ten Kate verkregen bij recente Soembaschedels! Opgemerkt dient daarbij te worden, dat ik bij het onderzoek der Meloloschedels niet getracht heb, een indeeling te maken naar het geslacht, omdat mij zulks te onzeker voorkwam. Bovendien moet vermeld worden, dat bij sommige Meloloschedels bepaalde maten niet konden genomen worden wegens het ontbreken der vereischte meetpunten. Als gemiddelde grootste schedellengte vond ik bij de Meloloschedels 17,82 cm (variatiebreedte 16,7—18,8 cm), als gemiddelde grootste schedelbreedte 13,54 cm (12,5—14,5 cm) en als index cranicus 76,03 (71,43—82,86). Indien wij de schedels met een index tot 74,9 noemen dolichocraan, die met een index cranicus van 75,0—79,9 mesocraan en de schedels met een index van 80,0 en hooger brachycraan, vinden wij van onze 34 Meloloschedels 38,2 % dolichocraan, 52,9 % mesocraan en slechts 8,9 % brachycraan. Het grootste percentage dezer schedels is dus mesocraan, waarnaast echter een belangrijk percentage dolichocrane exemplaren voorkomt, terwijl daarentegen brachycrane exemplaren zeer sterk in de minderheid werden bevonden. Ten Kate9) vond bij 12 recente Soembaschedels een gemiddelde schedellengte van 17,9 cm (16,9—19,5 cm) en een gem. schedelbreedte van 13,9 cm (12,9—14,4 cm). In gemiddelde schedellengte is er dus zoo goed als geen verschil tusschen de urnschedels van Melolo en de Soembaschedels, die Ten Kate onderzocht (17,82 cm tegenover 17,9 cm). De gemiddelde schedelbreedte der Meloloschedels (13,54 cm) bleek echter ietwat kleiner te zijn dan die der recente Soembaschedels (13,89 cm).

De gemiddelde index cranicus der recente Soembaschedels bedraagt 77,12 (69,7—81,6). Deze is dus ietwat hooger dan die der urnschedels van Melolo (76,03). Het verschil is echter slechts gering en van weinig beteekenis. Van de, door Ten Kate gemeten recente Soembaschedels waren 16,7 % dolichocraan, 50 % mesocraan en 33>3 % brachycraan. In deze verdeeling bleek dus wel een duidelijk verschil te bestaan met de urnschedels van Melolo. Want bij laatstgenoemde schedels is het percentage dolichocrane exemplaren belangrijk grooter, daarentegen het percentage brachycrane schedels veel kleiner dan bij de schedels, die Ten Kate heeft gemeten. Het percentage mesocrane schedels verschilde bij beide schedelgroepen slechts weinig.

Bij de beoordeeling dezer gegevens moge echter niet uit het oog verloren worden, dat het aantal Soembaschedels, door Ten Kate gemeten, slechts klein is. Een schedel van Soemba, door A. B. Meyer10) gemeten, bleek een index cranicus te hebben van 74,7 (dolichocraan) ; de lengte van dezen schedel was 19,0 cm, de breedte 14,2 cm.

9) Mélanges Anthropologiques. (L'Anthropologie, T. XXIV, 1913).

10) Maasse von 53 Schadeln aus dem östlichen Theile des Ostindischen Archipels. Zeitschrift für Ethnologie, l8er Jahrgang 1886 (Verhandl. der Berliner Ges. für Anthropologie, Ethnologie und Urgeschichte).