Horizontale ,, Mediaan-

I ransversaalboog „ .

Omvang ° bagittaalboog

Soemba 50,28(47,5-53,3)0111 30,64(28,5-32,5)0111 37,36 (35-5-39,3) cm

Schouten-eilanden .... 49,1 cm 30,5 cm 36,6 cm

Mentawei 48,6 „ 30,1 „ 35,9 „

Nias 49,o ,1 3',o „ 36,3 „

Tanimbar 48,7 „ 30,8 „ 35,4 „

Lomblèn 49i9 11 3<V „ 37,' »

Humboldtbaai 50,6 „ 30,3 „ 37,4 „

Z.N.-Guinee 49,6 »i 29,5 11 35,7 „

Z.W.N.-Guinee 48,8 „ — —

Ceram 48,9 „ — • —

Schouten-eilanden (Bos) . . 51,3 „ 30,1 „ 37,5

Het blijkt, dat de onderlinge verschillen in de waarden dezer omtrekken bij de onderzochte schedelgroepen tamelijk klein zijn en dat de waarden dezer omtrekken bij al deze schedelgroepen klein zijn. In de waarden dezer omtrekken nemen de Meloloschedels weder een intermediaire plaats in. De bij de Meloloschedels geconstateerde waarden zijn echter ten opzichte der andere schedelgroepen aan den hoogen kant.

Wanneer men den transversaalboog in procentische verhouding tot den mediaansagittaalboog berekent, vindt men bij de Meloloschedels voor dezen index 82,0. Bij de schedels van Schouten-eilanden vond ik daarvoor 83,3, bij die van Mentawei 83,8, bij de Niassche schedels 85,5, bij de Tanimbarschedels 87,0, bij de Lomblènschedels 81,1, bij de schedels van de Humboldtbaai 81,0 en bij die van Zuid Nieuw-Guinee 82,6. Ook voor dezen index dus weer een intermediaire plaats voor de Meloloschedels!

Voor de procentische verhouding van den frontaal-, pariëtaal- en occipitaalboog tot den mediaansagittaalboog werden bij de Meloloschedels en de overige Indische schedelgroepen de volgende waarden gevonden:

Frontaalboog Pariëtaalboog Occipitaalboog

Soemba ... ..... 34,1% 34,4% 3', 5%

Schouten-eilanden .... 35,°% 35,°% 3°>°%

Mentawei 34,2% 33,9% 32,5%

Nias 34,3% 34,6% 3i,°%

Tanimbar 34,4% 34,4% 3<-'%

Schouten-eilanden (Bos) . . 34,1 % 35,°% 3°,9%

Ook in deze percentages blijken de onderlinge verschillen bij de verschillende schedelgroepen uiterst gering te zijn. Met uitzondering van den frontaalboog nemen de Meloloschedels weer een intermediaire plaats in. De procentische verhouding van den occipitaalboog tot den mediaansagittaalboog bleek bij alle onderzochte schedelgroepen het kleinst te zijn.