levende lied van Nederland". Voor de pauze behandelde hij het Nederlandsche volkslied van zijn ontstaan af tot op heden en liet lichtbeelden zien van Terschelling, waar uit vroegere tijden tal van simpele melodieën, typische gebruiken bij volksfeesten en kleederdrachten bewaard zijn gebleven. Na de pauze zong hij volksliederen, danste voor en speelde volksliederen op zijn viool, geaccompagneerd door Mej. D. Land uit Amsterdam.

Mr. Kunst is niet alleen een geestig en boeiend spreker, maar zijn enthousiasme voor folklore en volkslied werkt bovendien aanstekelijk op zijn publiek, dat al spoedig lustig de refreinen der liederen meezong. Dat de voordracht een succes was behoeft dan ook geen betoog.

Op 19 April sprak Ir. J. L. Chaillet, commercieel directeur van het Nationaal Luchtvaart Laboratorium !) voor het Koloniaal Instituut, de Vereeniging Oost en West, den Nieuw-Guinea Studiekring van het Molukken Instituut en het Genootschap over „Petroleum exploratie op Nieuw-Guinea".

In de jaren 1916—1935 hebben, zoo zeide spreker, enkele petroleummaatschappijen wel eens een geoloog naar Nieuw-Guinee gezonden om poolshoogte te nemen, doch van een systematisch onderzoek is nooit iets gekomen, omdat het object Nieuw-Guinee minder aantrekkelijk was dan andere, met minder kosten en voorbereiding te doorvorschen gebieden in den Ned.-Ind. Archipel. In de jaren 1933—1935 rijpte het plan, in overleg met de regeering zoowel in Nederland als in Indië, om te komen tot de oprichting van een N.V. „Nederlandsche Nieuw-Guinee Petroleum Maatschappij", waarin drie bestaande petroleummaatschappijen aandeelen namen, t.w. De Bataafsche Petroleum Maatschappij voor 40 %, de Ned. Koloniale Petroleum Maatschappij voor 40 % en de Ned. Pacific Petroleum Maatschappij voor 20 % van de uitgegeven aandeelen.

De Nederlandsche regeering sloot met de Ned. Nieuw-Guinee Petroleum Maatschappij (N.N.G.P.M.) een zoogenaamde Sa-overeenkomst voor de exploratie en eventueel daaruit voortvloeiende exploitatie van een terrein van circa tien millioen ha in Nieuw-Guinee, met de verplichting tot onderzoekingen, alsmede de verplichting om na verloop van tijd in een voorgeschreven minimum tempo exploratieve diepboringen te slaan. Als resultaat van die onderzoekingen moest, aldus de overeenkomst, de N.N.G.P.M. binnen drie jaren na den aanvang, dus vóór 1 Januari 1939, een terrein teruggeven van tenminste 2^4 millioen ha, voorts voor 1 Januari 1941 nogmaals 2.]/2 millioen ha en vóór het einde der 10-jarige periode (1 Januari 1946) nog 4 millioen ha, zoodat maximum één millioen ha van de oorspronkelijke tien millioen voor voortgezette exploratie dan wel voor exploitatie mocht worden behouden.

Men begon met het oog op latere afpaling van het exploitatieterrein, doch evenzeer om het geologisch werk met grootere nauwkeurigheid te kunnen vastleggen, een beter bruikbare, dus een nauwkeuriger kaart tc verlangen van het terrein der overeenkomst.

1) Te voren Secretaris van de Ned. Nieuw-Guinee Petroleum Maatschappij.