e. een inklinking van de bodemlagen na de inpoldering 14).

De hoogte van het kwelderniveau boven G.H.W. op het moment van inpoldering wordt door toevallige omstandigheden beheerscht en kan dus overal tot plaatselijke ongelijkheid leiden. Locale wijziging van het zeeniveau ten opzichte van het land, dus plaatselijke bewegingen van de aardkorst, heeft mén in het alluviale kustgebied van de Noordzee in Duitschland wel aangenomen, maar kan als zijnde niet bewezen buiten beschouwing blijven. De inklinking berust op een vermindering van de tusschenruimte der bodemdeeltjes. Het verschijnsel speelt bij in water bezonken zand geen rol van beteekenis; het treedt duidelijker op bij klei en is bij veen het sterkst. Het proces kan zeer lang duren, maar wordt vaak overschat. Opmerkelijk is, dat het hoogteverschil aan weerszijden van het Damsterdiep bewesten Appingedam over korten afstand zelfs ruim i m bedraagt en dat de veenlaag zich tot ongeveer gelijke dikte ook onder het dikke kleidek benoorden het kanaal voortzet. Hier kan de hoogere ligging van de noordelijke streek dus slechts worden toegeschreven aan de algemeen werkende factoren van rijzing van het zeepeil en van getijversterking, m.a.w. het lager gelegen gebied is belangrijk vroeger aan de opslibbende werking van de zee onttrokken.

Hoeveel bedraagt nu deze positieve niveauverandering? Hierover is zeer veel geschreven, maar op grond van archaeologische vondsten moet zij volgens Van Giffen gering zijn en Kooper kwam voor de laatste 6 a 7 eeuwen tot eenzelfde resultaat door de hoogteligging te vergelijken van zavelgronden — waarvoor klink immers geen rol van beteekenis kan hebben gespeeld — van tegenwoordige kwelders en van de oudste inpolderingen met bekend jaartal. Hij vond een stijging van het zeeniveau van gemiddeld 8 cm per eeuw. Bij de verklaring van de hoogere ligging der jongere alluviale gronden in het Noorden van de provincie Groningen zal men evenwel niet alleen moeten denken aan een vroeger lageren gemiddelden zeestand, maar ook aan het toenemen der getijverschillen door het steeds dieper en breeder worden der zeegaten tusschen de Waddeneilanden. Het verschil tusschen G.H.W. en G.L.W. bedraagt te Delfzijl thans 2% m en dus zou Duurswold bij het begin van onze jaartelling bij eiken gewonen vloed overstroomd moeten zijn, als men aanneemt, dat het toen 20 X 8 cm hooger lag en een gemiddeld niveau bezat van ruim 1 m beneden N.A.P. (zie kaart 2) vermeerderd met 1.60 m, dus van + 60 cm boven N.A.P. Innersdijk ligt nu ongeveer 0.50 m —N.A.P. en had omstreeks 800 derhalve een hoogte van ongeveer 0.50 + N.A.P. Het zal tot dien tijd bewoonbaar zijn geweest, zoodat terpen in deze streek niet noodig waren. Er is dus alle reden geloof te hechten aan de legende, die zegt dat Walfridus, die in de eerste jaren van de 9de eeuw leefde, den Wolddijk, die het gebied van Bedum omringt, zou hebben aangelegd 15).

14) Kooper, J., t.a.p. 8, pag. 32 e.v..

15) Kooper, t.a.p. 8, pag. 39 meent, dat Walfridus een reeds aanwezigen dijk verzwaarde en dat Innersdijk reeds drie eeuwen voor het begin van onze