op heden ook obsequente wateren hebben 17). Het Schouwerzijlvest is nl. in 1854 opgenomen in het waterschap Hunsingo, dat o.a. door de Schouwerzijl op het Reitdiep loosde. Sedert de oprichting in 1913 van het waterschap Electra, dat de gronden van het Westerkwartier, het Reitdiep en Hunsingo omvat, staat de sluis evenwel altijd open en wordt zij alleen onderhouden om in geval van doorbraak dienst te kunnen doen. Ik wijs er hier terloops op, dat sommige Wadpolders hun overtollig water zelfstandig op zee brengen, bv. de Noordpolder, maar dat andere, b.v. de juist gereedgekomen Linthorst-Homanpolder, in zuidelijke richting loozen, m.a.w. „ze wateren af naar binnen".

Vlak beoosten de Schouwerzijl ligt de Schaphalsterzijl, de scheiding tusschen het Reitdiep en het Winsumerdiep. Deze laatstgenoemde sluis dateert van 1459 en verving de Oldenzijl ten zuidwesten van Winsum. Het Winsumerdiep van Winsum tot de Schaphalsterzijl is dus gegraven, maar over dit water beoosten het dorp Winsum zijn de meeningen zeer verdeeld. Beekman 18) noemt het een natuurlijk water en de Geschiedkundige Atlas van Nederland geeft de bron er van ten oosten van Middelstum 19). Kooper 20) meent, dat het gegraven is, „in zeer ouden tijd", Van Veen 21) beschouwt het als een deel van „de Delf, een thans vergeten naam in deze streken, [maar] vroeger de benaming voor een grootsch opgezet en niet minder grootsch uitgevoerd verbindingskanaal tusschen de zeeinhammen der Eems en Lauwers". Ik meen mij onvoorwaardelijk aan de zijde van Beekman c.s. te moeten scharen. Daartoe is slechts noodig aan te halen, wat Van Veen22) schrijft: „Verder westwaarts fd.i. bewesten Westerwijtwerd] bestaat het oorspronkelijk kanaal nog. Het wordt in oude stukken het „Deelster Maar" genoemd. Ook van dit gedeelte is de loop eenigszins slingerend en ook hebben langs beide oevers weer dijken geloopen op eenigen afstand van het water. Zoowel langs den Delleweg [beoosten Westerwijtwerd] als langs het Deelster Maar liggen weer de landen, die bekend staan als de „Uiterdijken"."

Naar mijn bescheiden meening zijn de kronkelende loop, de dijken op eenigen afstand en de aanduiding uiterdijken even zoovele aanwijzingen voor een natuurlijk, vroeger open water, waarbij dan nog komt, dat de perceelscheidingen aan weerszijden van het „diep" niet aansluiten. Ik beschouw het Deelstermaar dus als een vroegere Wadgeul, waarin na het ontstaan van de Lauwerszee sterke getijden optraden. Door terugschrijdende erosie werd ten slotte de Delte bereikt en onthoofding van het laatstgenoemde water was het gevolg. Voorloopig behield de Delte nog afvloeiing naar het noorden, maar ook daaraan kwam ten slotte een einde. Wij zagen reeds, dat ze nog in 1458 beoosten Warfum haar mond had. In een oorkonde van dat jaar wordt bepaald, dat men ten behoeve van Innersdijk en het Vierendeel, d.i. de streek binnen den reeds genoemden Wolddijk van

17) Kooper, J., t.a.p. 8, pag. 69. 18) Beekman, A. A., t.a.p. 4, pag. 388.

19) Geschiedkundige Atlas van Nederland, Afd. 7.

20) Kooper, J., t.a.p. 8, pag. 104 en 120.

21) Van Veen, J., t.a.p. 10, pag. 679. 22) Van Veen, J., t.a.p. 10, pag. 681