Walfridus, zal „opwinnen" de „nieuwe zijl" te Warfum. „Opwinnen" beteekent ontgraven, noodig geworden door aanslibbing, een thans nog voor uitwateringssluizen aan de noordkust van Groningen normaal bezwaar 23). Hier zien wij derhalve een laatste poging tot behoud van den consequenten loop van de Delte. Ze heeft geen succes gehad en thans stroomt de Delte naar het zuiden, m.a.w. het is een obsequent water geworden.

Verder oostwaarts treffen wij het Maarvliet aan. Deze eens zoo breede geul is in het Innersdijk nu onder den naam Kardingermaar een afvoerkanaal, terwijl de naam Maarvliet beperkt is tot het noordelijk deel, dat nog slechts als zwetsloot dienst doet. De vrijwel rechte strekking van deze oude gracht, de aloude oorzaak van twist tusschen Hunzego en Fivelgo, zal wel niet zonder geschil zijn aanvaard. Door de verlanding van den Fivelboezem werd de afvoer van het water in noordelijke richting steeds moeilijker. Ten slotte ondervonden de laaggelegen landen binnen den Wolddijk zooveel overlast van het water, dat een nieuwe uitweg gezocht moest worden en het was logisch, dat gegraven werd een kanaal naar het Deelstermaar bij Onderdendam. Dit nieuwe kanaal heet samen met een deel van het Maarvliet, dat hierdoor werd onthoofd, het Kardingermaar. Het noordelijk deel van het Maarvliet kon niet langer zijn oorspronkelijke stroomrichting behouden. Het behoorde tot de boezemwateren van het Oosterniezijlvest, dat aan weerskanten van het Maarvliet was gelegen, dus deels in Hunzego, deels in Fivelgo, een van de voorbeelden van het niet altijd samenvallen der oude rechterlijke en waterstaatkundige indeeling der provincie Groningen. In 1453 werd het „hoge utdijck" beoosten de Oosterniezijl evenwel ingepolderd en werd het Oosterniezijlvest gedwongen de loozing op andere wijze te regelen. De drie Hunzegoër deelen van dit zijlvest, nl. Uithuizen, Zandeweer en Overmaringe, werden in 1458 ingelaten tot het Winsumerzijlvest. Daar loozing op de oude wijze sedert 1453 niet meer mogelijk was, zal de afwatering vanaf dat jaar totdat de akte van kracht werd toch reeds in zuidelijke richting zijn geschied24). De inlating van de twee Fivelgoër deelen van het Oosterniezijl in het Slochter zijlvest — en dus voortaan loozend te Delfzijl — werd pas geregeld in 1464 25). Het Maarvliet moest de stroomrichting door deze verandering omkeeren, d.w.z. het werd een obsequent water.

Ten slotte nog een enkel woord over de Fivel benoorden Winneweer. In de kroniek van Bloemhof, het in 1213 gestichte klooster van Wittewierum, (13de eeuw) wordt vermeld, dat de abdijkerk een diepe fundeering moest hebben, omdat daar eertijds een haven was geweest, die wegens het dichtslibben van de Fivel onbruikbaar was geworden 26). Langer kon zich het noordelijker gelegen Westeremden handhaven. Dit heette eerst Emutha ( = Eemond) en kreeg pas in 1379 ter onderscheiding van Emden in Oostfriesland zijn tegenwoor-

23) Kooper, J., t.a.p. 8, pag. 156. 24) Van Veen, J., t.a.p. 10, pag. 783-

25) Kooper, J., t.a.p. 8, pag. 57, 156 en 158.

26) Feith, H. O. en Acker Stratingh, G., Kromjken van Emo en Menko, abten van Wittewierum, pag. 176.