Omdat men zich de Ganges doorstroomende dacht tot aan de zuidoostpunt van bet schiereiland (het vasteland van Indië), zou naar diezelfde opvatting het daartegenover gelegen zuidoostelijke uiteinde van Sumatra de zuidoostpunt van Ceilon-Langka — het groote eiland, dat men zich tot hier uitgestrekt waande — kunnen zijn geweest; even zoo zou men datzelfde uiteinde Tamraparnï genoemd kunnen hebben omdat men meende dat de gelijknamige rivier in Zuid-Indië langs de andere zijde van het langgerekte eiland Ceilon tot hier doorstroomde.

Heeft de geografie ons hier de behulpzame hand geboden om de ligging van het antieke Taprobane te bepalen, nl. tot aan Zuid-Sumatra, waar het in de baai die geacht werd de scheiding te vormen tusschen Noord- en Zuid-Sumatra zijn zuidoostelijke uiteinde had, bevestiging hiervan levert ons de zoögeografie door de gegevens omtrent de aanwezigheid van talrijke olifanten als last-, rij- en strijddieren.

Bij Ptolemaeus vindt men de vermelding van een hoog gebergte Malai op Taprobane, zuidelijk waarvan zich de weideplaatsen der olifanten tot aan de zee uitstrekten. Rufius Festus Avienus (IVe eeuw n. Chr.) spreekt in zijn gedicht van afzichtelijke (taetros) of tamme (tractos?) olifanten die Taprobane, het eiland dat zich ver naar het zuiden omboog, voortbracht: insula Taprobane gignit taetros (tractos?) elephantos.

Nog andere Grieksche auteurs, Isidorus van Seville (506 n. Chr.) bv., spreken van deze olifanten op het eiland Taprobane en zeggen dat dit eiland, beroemd om zijn olifanten, gelegen was in de Zuidelijke Zee en zich uitstrekte tot daar waar de zon opkwam (dus het uiterste oosten, bij Chryse en Argyre). Taprobane wordt dan ook tegelijk met deze goud- en zilvereilanden genoemd als eiland in deze Zuidelijke Zee. Het kan dus in Zuid-Sumatra zijn dat zich de olifanten bevonden, waarom Taprobane zoo beroemd was.

De Chineezen maken eveneens gewag van olifanten en —• frappante analogie — ook in landstreken die om hun goud- en zilverrijkdom vermaard waren. In de San tu fu (Ille eeuw) wordt volgens Pelliot gezegd 20) : „Au dela de Fou-nan il y a le pays de la Frontière d'Or qui est environ a plus de 2000 li de Fou-nan; le pays produit de 1'argent, les habitants sont nombreux, ils aiment a chasser les grands éléphants et a les capturer vivants". Een ander bericht in de Fou-nan ki 21) gewaagt van een olifanten-baai: ,,le Kin-li (le pays de la Frontière d'Or) est pur et 1'estuaire des éléphants est limpide". Dus een inham met aangrenzend goudland en waar zich vele olifanten bevonden, want de inham was naar deze dieren genoemd.

De Arabieren maken vaak melding van olifanten op Sumatra en speciaal in Zuid-Sumatra. Sulayman en Ibn al-Fakih verklaren dat Ram! (= Sumatra) talrijke olifanten leverde. Ibn Sa'ïd zegt van de eilanden van den Maharaja (Zabag en Sarboza= Zuid-Sumatra), dat hun souverein behoorde tot de rijkste vorsten van Indië en de meeste

20) Pelliot, Le Fou-nan. (B.E.F.E.O., tome III, 1903 pag. 267).

21) Idem.