alleen op Sumatra en Borneo voorkomt, de neusaap van Borneo, de neushoorndieren, die gelijk overal ter wereld tot de zeldzaamste zoogdieren gaan behooren, de Indische tapir, de bekende kroonduiven en paradijsvogels van Nieuw-Guinee, en de reuzenvaraan van Flores en Komodo, de grootste thans levende hagedis. Verder is de uitvoer van huiden en veeren van alle in het wild levende zoogdieren en vogels verboden, op enkele uitzonderingen na. Vooral dit verbod is van groote beteekenis, omdat men op den uitvoer overal vrij scherp kan toezien, terwijl diep in het binnenland naleving van de bepalingen betreffende de jacht vaak veel te wenschen overlaat. Dit laatste is wel eens voor bestuursambtenaren aanleiding geweest om een geheel afwijzend standpunt in te nemen tegenover de bescherming van in het wild levende dieren en natuurbescherming in het algemeen. Men meende dat, als men toch de hand niet kon houden aan de bepalingen, wanneer men dus alleen maar te doen had met papieren maatregelen, het beter was dergelijke maatregelen geheel achterwege te laten. Men kan niet genoeg tegen zulk een opvatting opkomen, een opvatting die meestal uitgaat van ambtenaren die niet veel voor natuurbescherming voelen, en niet gaarne nieuwe maatregelen begroeten die hun toch al zoo omvangrijke taak nog komen verzwaren. ^

Het is zeker waar dat men in de oerbosschen van Nieuw-Guinee bezwaarlijk de papoea's kan verhinderen kroonduiven of paradijsvogels (die beschermd zijn) te schieten om deze op te eten of de veeren voor opschik te gebruiken. Nu is dit op zichzelf ook niet zulk een gevaar, papoea's zullen zich heusch niet overeten aan kroonduiven, noch paradijsvogels in massa dooden om zich met de veeren te tooien, en hierdoor zullen genoemde soorten ook niet in hun bestaan worden bedreigd. Maar, zal men vragen, is het dan niet voldoende den uitvoer van de huiden te verbieden, maar de jacht zelf toe te laten. Zou dit laatste het geval zijn, dan zou men niet kunnen verhinderen dat allerlei elementen van buitenaf naar Nieuw-Guinee zouden komen om op kroonduiven en paradijsvogels jacht te maken, men zou ook het vervoer van de gedoode dieren of de huiden niet kunnen verhinderen en daardoor zou men weer veel minder gemakkelijk clandestienen uitvoer kunnen tegengaan.

In de eerste plaats moet er een wettelijke bepaling zijn waarop men zich kan beroepen, anders staat men ook daar waar zeer goed tegen eenig kwaad zou kunnen worden opgetreden, geheel machteloos. Ik kan dit met nog een enkel voorbeeld toelichten. In de Baai van Batavia komen enkele eilandjes voor waar geregeld tallooze vogels, vooral reigers, ibissen en andere ooievaarachtigen komen broeden. Het bleek dat de eieren in deze merkwaardige broedkolonies telkens weer werden weggehaald, maar wat nog erger was, ook de jonge vogels werden voordat ze vliegen konden bij zakken vol van het eiland gesleept en naar Batavia gebracht, daar deze als een uitgezochte lekkernij worden beschouwd. Nu konden wij hiertegen niets doen, want de vogels waar het hier om ging, behoorden niet tot het jachtwild en stonden ook niet op de lijst der beschermde dieren, maar