Verkade in haar dissertatie op pag. 117, het jaarverslag van het Departement van Landbouw in Suriname over 1936/37 op pag. 184, C. L. Tomson in het Vaderland van 8 Februari 1939.

Wie het bestaan van een goed exportgewas als voorwaarde stelt, laat de beoordeeling van de mogelijkheid van kolonisatie afhangen van de toevallige conjunctuur, die in zeer korten tijd kan veranderen en dus geen basis kan zijn.

De factoren die bij iedere blijvende vestiging den doorslag geven, zijn: de mogelijkheid de gezondheid en de arbeidskracht op peil te houden, de mogelijkheid van normale voortplanting en de natuurlijke omstandigheden van het land. Alle andere factoren zijn van tijdelijke, dus secundaire, beteekenis.

Met kapitaal kan men arbeid aantrekken. Men kan echter kapitaal zeer gemakkelijk verliezen door ziekten en plagen, calamiteiten of de conjunctuur. Dan blijft slechts de arbeid van het blanke gezin over. Indien die arbeidskracht dan onvoldoende is voor de productie der meest noodige levensbehoeften, moet de kolonisatie onherroepelijk mislukken. Bovendien is, bij een massale vestiging, altijd een gedeelte der menschen genoodzaakt van den arbeid hunner handen te bestaan, bv. omdat zij hun kapitaal verloren.

Daarom is de eerste, tevens de belangrijkste vraag: Blijft de arbeidskracht van den blanke voldoende op peil, ook in volgende generaties?

De arbeidskracht kan achteruitgaan door ziekten maar ook door den directen invloed van het klimaat, dus door de warmte, de vochtigheid, de zonnebestraling, enz..

Volgens het rapport Swellengrebel behoeven ziekten niet de groote belemmering te zijn. Swellengrebel noemt ze op pag. 66: "an accident which can be avoided by judiciously locating the settlement (certainly not in the Bush and the adjacent Savannah) and by observing the fundamentais of hygiene regarding houses, sanitation, food supply and water supply". Over de mogelijkheid van voortplanting zegt hij : "As to the birth rate, it is as high or higher than in the Netherlands".

Deze conclusies mogen wij, na het grondige, deskundige onderzoek van Swellengrebel en zijn assistent E. van der Kuyp, als vaststaande feiten aannemen.

Omtrent de arbeidskracht trekt Swellengrebel ook een conclusie. Hij vraagt op pag. 66: "Can Europeans perform hard manual labor in the field without harm to their own health or their children's ?", en antwoordt: "They can, as evidenced by five generations of Kwatta settlers; provided they do not try to keep pace with themselves as they worked in the home-country, or with the Asiatics in Surinam". Op pag. 51 geeft hij een conclusie over de afstammelingen der Hollanders die in den loop der 19e eeuw naar Suriname kwamen: "These people have been, and still are, tillers of the soil. During their Groningen period they were engaged in heavy field labor, although they