geschikt te maken. Daarvoor is echter noodig, dat men het instroomen van rivier- en achterwater tegengaat, m.a.w. polders aanlegt.

Dien aanleg kan men niet laten uitvoeren door pas aangekomen kolonisten indien men niet weet of deze zeer zware arbeid door hen zonder bezwaar wordt verdragen. Indien men het wel door kolonisten kon laten doen zou het groote kapitalen verslinden en de kolonie zou een zeer ontmoedigende, wellicht fnuikende, beginperiode hebben.

De irrigatie-ingenieur J. van Wouw, met wien wij vele tournees maakten en die ons steeds hulpvaardig ter zijde stond, heeft op het gebied van polderaanleg in Suriname veel ervaring. Een polder van ioooha, volgens hem een geschikte oppervlakte, kan met de in het land beschikbare werkkrachten in ongeveer een jaar klaar zijn. Intusschen kan met het kappen van het bosch zijn begonnen.. Dit moet geschieden in de periode Juli tot half September, stel gedurende tien weken, omdat het bosch voor den drogen tijd geveld moet zijn. Indien men daarmede vroeger begint, loopen de stronken weder uit en groeit het onkruid op, zoodat men veel arbeid tevergeefs heeft gedaan.

De tijd van boschkappen valt samen met den tijd van den rijstoogst, zoodat men hiervoor geen Javanen en Britsch-Indiƫrs, die trouwens dit werk over het algemeen niet kennen, kan aanwerven. Men is daarom aangewezen op Creolen en Negers, die geen of weinig rijst verbouwen en langs de rivieren wonen. Het is lang niet zeker dat men in die korte periode voldoende werkkrachten voor dat werk kan krijgen. Na overleg met deskundigen was mijn conclusie, dat men in het eerste jaar wel niet meer dan een honderd ha, of een