uitgevoerd. Zij was er in 1939 mede begonnen en wij kregen den sterken indruk dat het arbeidersvraagstuk in samenwerking met de Overheid zeker goed kan opgelost worden. Ik zal er thans niet verder op ingaan.

Het voedselbedrijf moet berusten op groote variatie — o.a. omdat het dieet goed moet zijn — en op zoo groot mogelijke onafhankelijkheid van het buitenland, omdat kapitaalverlies den import onmogelijk kan maken. Voor de overschotten der voedselproductie zal afzet moeten worden gezocht. Indien deze overschotten groot genoeg zouden kunnen zijn om te voorzien in de geldbehoefte, zou het geheele bedrijf de beste basis hebben die denkbaar is.

De voedselvoorziening zal voorts moeten berusten op dierlijke en plantaardige voedselbronnen.

Melkkoeien in Suriname brengen slechts 600 tot 800 1 melk per jaar op. Het is echter, zoowel in Suriname als in Britsch-Gyana, mogelijk gebleken door selectie op het oog de melkproductie aanzienlijk te verbeteren. Bij goede zorg en selectie is het zeker mogelijk dat na een jaar of tien een veestapel is verkregen, die 1500 a 2000 1 melk per jaar levert per koe. De veearts J. Frickers is het hiermede eens en bracht zelf door selectie op het oog de gemiddelde melkgift van zijn veestapel in korten tijd op 1800 1 per koe per jaar. Er zijn trouwens meer voorbeelden die er op wijzen, dat deze verwachting niet te rooskleurig is.

Indien ieder kolonistengezin begint met twee melkkoeien, heeft het voldoende voor eigen gebruik en voor de voeding van jong vee. Indien door selectie de melkgift toeneemt zal het overschot aan melk centraal verwerkt moeten worden op boter, aanvankelijk voor gebruik in de kolonie, later voor afzet in Suriname, in concurrentie met den import van boter in blik, terwijl afzet op de West-Indische eilanden zeker tot de mogelijkheden behoort.

Indien deze afzet gelukt, kan het veebedrijf worden uitgebreid; het is een bedrijfstak die, zooals de ervaring heeft geleerd, zeker zonder hulp van gekleurde arbeiders kan worden gedreven.

Zuivelbereiding levert afvalproducten die uitstekend zijn voor het opfokken van varkens; bovendien is een bijproduct het vleesch, dat in den eersten tijd voor eigen gebruik kan dienen en dat langzamerhand den import van allerlei soorten bereid vleesch kan verdringen, terwijl uitvoer van vleesch (en huiden) waarschijnlijk ook mogelijk zal zijn, indien de afzet maar goed is georganiseerd.

De voedselvoorziening van het vee stuit niet op onoverkomelijke bezwaren, vooral niet indien over bevloeiingswater wordt beschikt. Verschillende grassen, maïs en suikerriet zullen dan uitstekend groeien, rijstvoedermeel en melasse zijn niet duur, evenmin als zemelen; soja en arachismeel kan men zelf produceeren. Alleen mineralen zal men van elders moeten betrekken, deze zijn het zwakke punt in de voedselvoorziening van het vee. Bij goede drainage en bevloeiing zijn goede weiden zeker mogelijk. Het samenstellen van een doel-